In het zeer degelijke werk van Frans de Potter en Jan Broeckaert over de geschiedenis van de ge meenten in Oost-Vlaanderen wordt onder Water vliet natuurlijk de Maagd van Gent genoemd. Wat nu er zo troosteloos uitziet, moet vroeger tekenen van welvaart hebben vertoond met zijn veertien herbergen tot aan Boekhoute. Eén is hiervan over gebleven. De overdaad aan herbergen correspon deerde met de vruchtbaarheid van de grond. „De bodem dezer gemeente bestaat meestendeels uit zwaren kleigrond, op sommige plaatsen min of meer vermengd met zand; men wint er de schoon ste oogsten, vooral in vlas, aardappelen en tarwe, ter wijken de Maagd van Gent en Mollekot. De derde wijk, de Linde, is minder vruchtbaar." Dit schrijven de auteurs een eeuw geleden. Zij hebben ook nog de namen van oude drink- en pleister plaatsen genoteerd zoals de Verkeerde Werelt, den Parnassusbergh en de Achterklap. Helaas moeten we bekennen, dat het niet meer is zoals in de tijd toen Stijn Streuvels zijn De landsche woning in Vlaanderen schreef. Hij zegt dat er geen enkel lands huis is dat schreeuwt in het landschap of afsteekt door lelijkheid of buitensporige opzet. „Zonder vakmannen of bouwmeesters hebben de vlaamsche landlieden verkregen 't geen de stads- menschen nog altijd missen den stijl die zich aanpast bij de omgeving, die in harmonie blijft met het geheel. Met alle gegroeide dingen hebben de landsche woningen ook de goede eigenschap pen gemeen." Die stijl heeft de pleisterplaats bij Stroopuit nog wel met zijn fraai geruite binnendeur. In de om geving van het vlek heeft nog een kerk gestaan, waarvan in de achttiende eeuw nog een bouwval overeind stond, maar aldus De Hullu, kort vóór 1764 geraakte alles weg. Domeinen verkochten om streeks 1818 het kerkhof, het enige dat over was gebleven. De kerk stond in de Oudemanspolder, in het zo genaamde Eiland onder IJzendijke. Het bedehuis werd omstreeks 1530, kort na de bedijking van de polder, gesticht en gewijd aan de heilige Nicolaas. Aan de geschiedenis van deze kerk, kunnen we de geschiedenis van een grensgebied met zijn inun daties, met zijn scheiding in godsdienst, goed af lezen. Kreken en welen getuigen in dit gebied van watervloeden en om ons hieraan te herinneren de namen Waterlandkerkje, Watervliet, Water land-Oudeman. Omstreeks 1600 is dit gebied terrein van oorlog. Zeeuwse geuzen staken naar Vlaanderen over waarbij de kerken het nog al eens moesten ont gelden. Het lood van de goten en daken namen ze mee om er kogels van te maken. Het is geen veronderstelling op losse gronden dat De Potter en Broeckaert de slechte staat van de kerk aan het werk van de geuzen toeschrijven. Omstreeks 1620 is de toestand zo dat de wind in de kerk vrij spel had en er voorzorgen moesten worden genomen dat de hostie niet weg woei, terwijl „de kaarsen op het altaar uitdoofden, ter oorzaak der gebrek kige vensters in het koor, door welks gewelf de regen bij plassen neerviel, en den priester in de uitoefening zijner bediening grootelijks verhin derde". Nog veel erger werd hier de toestand toen na het Twaalfjarig Bestand ter beveiliging van de grenzen ook de dijken van de Oudemanspolder werden doorgestoken. In het museum Plantin- Moretus te Antwerpen kwamen we in een der eerste nieuwsbladen van België een bericht uit Amsterdam van april 1622 tegen, waarbij de na men van de polders en dijken bij IJzendijke wor den vermeld die op last van de Staten-Generaal waren doorgestoken. Op de afgedrukte houtsnede ziet men het vee in het water zwemmen en mensen in een boom of op een dak dat in het water drijft. Drijven bleef de Oudemanspolder tot het midden van de 17e eeuw totdat hij in 1652 werd herdijkt. Van de kerk stonden nog alleen de muren. Enige jaren later deden de rooms-katholieken pogingen om de kerk voor de eredienst bruikbaar te maken, tot ergernis van de hervormden, die brieven richt ten aan de Staten-Generaal. De rooms-katholieken durfden dit aan omdat in dit gebied het Eiland nog geen definitieve grensregeling tot stand was gekomen. Dit gebeurde in 1664. Het zou passend zijn geweest, zolang de grens regeling nog niet definitief was, even af te wach ten wat er met de kerk moest gebeuren. De her vormden evenwel gingen eerst in een schuur kerken en toen in de bouwvallige kerk. Het is dan ook geen wonder dat de rooms-katholieken zeer ver toornd waren. Sinds 1664 wist men waaraan men toe was, maar de rust duurde kort. In 1668 kwam een bende van over de grens de herstelde kerk tijdens een dienst binnen. Zij sloegen alles kort en klein, mishandelden de gemeenteleden en ver wondden de predikant Stuerbaut dusdanig, dat hij aan de gevolgen overleed. De gevaren van een grensgebied I De geschiedenis is hier een repeterende breuk: 1672 oorlog met Frankrijk, de kerk verbrand, in 1673 opnieuw de dijken doorgestoken. Ter plaatse van Waterlandkerkje verscheen een nieuwe kerk, die in 1708 weer door de Fransen in brand werd gestoken waarbij alleen de muren bleven staan. In 1713 werd het nieuwe kerkje ingewijd. Zoals gezegd was het kerkje bij Stroopuit in de 18e eeuw „door den tijd vervallen en verdwenen". Het grensgebied is de noordkant van het zogenaam de Meetjesland, dat zich uitstrekt vanaf het kanaal gedeelte Sas van Gent tot Gent westwaarts tot voorbij Eekloo. Er zijn verschillende verklaringen voor de naam Meetjesland gegeven, zoals meet: weidegebied of naar het grote aantal kleine land bouwbedrijven aangeduid met zoveel gemeten. Op onze tocht hebben wij de weidegebieden samen vallend met kreken en welen en overblijfselen van een heggelandschap gezien, maar we gaan ons niet in een gevecht over de betekenis van een woord mengen. In geen geval willen wij de toorn van de Maagd van Gent op onze halzen halen. 52

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1969 | | pagina 20