len, ter meerdere beschavinge onzer natie,
nog wel noodig? Hoe zou die op de voor-
deeligste wijze kunnen ingevoerd, en, op
een bestendigen voet, onderhouden worden?
De redactie van de prijsvraag ademt de geest der
verlichting, van het achttiende eeuws ideaal dat
het onderwijs van grote waarde is voor het geluk
en zedelijke verheffing van de mens. Deze optimis
tische gedachtenwereld vindt men terug in het
achtste deel van de verhandelingen van het Ge
nootschap (1782), waarin een drietal uitgebreide
antwoorden op de prijsvraag zijn gebundeld. Niet
alleen Dodde, maar vóór hem dr. A. M. van der
Giezen heeft op deze prijsvraag gewezen, die uit
gangspunt geweest is van zijn dissertatie: De eerste
fase van de schoolstrijd in Nederland (1795-1806),
in 1937 verschenen.
Indrukzels
Om iets van de geest van de tijd te proeven zijn
we in de verhandelingen gedoken, waarvan die
van H. J. Krom, predikant te Middelburg en hoog
leraar in de theologie, het eerste in aanmerking
komt. Hem zou de eerste prijs, een gouden ere
penning, zijn toegekend, ware het niet dat de
wetten van het Genootschap dit niet aan een
medelid toestonden. Volgens Krom moet het ver
stand zoveel mogelijk met een ware en grondige
kennis van God en godsdienst worden versierd.
Onkunde in goddelijke zaken moet als de voor
naamste oorzaak van het diep verval en toenemend
verderf onder Christenen worden gehouden.
Hoogst noodig is 't, dat daarop vooral
worde acht gegeven in kinderen, in jonge
lingen en jonge dochters, welker tedere
harten voor de meeste indrukzels vatbaar
zyn.
Zal iemand ook in zynen stand tot nuf en
sieraad zyn in de maatschappye, 't is noodig,
dat hy van jongs af, door 't aanleeren van
noodige en nuttige kunsten en wetenschap
pen, daar toe worde opgeleid, dat zynen
verstand beschaafd en tevens zynen zeden
verbeterd worden.
Dit zyn derhalven zaaken, welke hun, aan
wien hef onderwys der jeugd in de schooien
toevertrouwd is, grootelyks moeten ter harte
gaan; waar toe zy de noodige bekwaamheid
moeten bezitten, en waar op zy zich met
allen ernst behooren toe te leggen.
Krom heeft niet alleen oog voor de ideële kanten
van het onderwijs, maar weet de vinger te leggen
bij een aantal praktische zaken.
Sommige hebben dan by den post van
schoolmeester nog andere ambt/es, by voor
beeld, van de collecte, het secretariaat enz.,
administratien van landgoederen, rentmees
terschappen enz. 't geen voor hen te
noodiger is, omdat zy, somtyds bezwaard
met een talryk huisgezin, geen genoegzaam
onderhoud uit hun school of kostery vinden;
van welke ambtjes men ondertusschen dikwyls
veel meer werk maakt dan van het school,
dat hef hoofdwerk van den man behoorde
te wezen
Dikwijls let men meer op zijn bekwaamheid tot de
kerkdienst, het voorlezen en het voorzingen, dan
op zijn geschiktheid voor de school. Maar iemand
met een fraaie stem kan de minste bekwaamheid
hebben om een goed schoolmeester te zijn. Krom
heeft in tegenstelling tot de andere prijsverhande
lingen oog voor een doelmatig en hygiënisch in
richten van de gebouwen.
Verder formuleert hij zijn gedachten over het
schooltoezicht. Zowel Van der Giezen als Dodde
wijzen hierop.
Myns oordeels zou het ten gemelden einde
allerheilzaamst wezen, zoo 'er door hoog
gezag schoolarchen of inspectors der schoo
ien over onderscheidene districten ten plat
ten lande wierden aangesteld, welke post
zyn zou:
1. In 't gemeen, het oog te hebben op de
schooien van zulk een district; toe te zien
of'er overal op de dorpen en in onderschei
dene buurten geschikte gelegenheid was tot
onderwys der jeugd; of de schoolvertrekken
wel geschikt, en in behoorlyke orde waren,
dan, of daar omtrent eenige verzoeken, tot
vergrooting of verbetering ter plaatse waar
het behoort, dienden gedaan te worden.
Als er dan schoolopzieners komen, is het hen
volgens Dodde in de periode 1801 tot 1806 niet
mogen gelukken de inzichten met betrekking tot
de verbetering en vernieuwing van het onderwijs te
verwezenlijken. „De omstandigheden, waaronder
de departementale schoolopzieners in de voorbe
reidende fase van deze onderwijsverbetering en
-vernieuwing hebben moeten werken, zijn dan ook
allerminst gunstig te noemen.... De ouders, de
onderwijzers, de gemeente- en de departementale
besturen tonen nauwelijks interesse en zeker geen
enthousiasme; er is eerder weerstand tegen de ver
betering en vernieuwing van het onderwijs te be
speuren". Toch past een eresaluut aan het Genoot
schap, die het probleem van vernieuwing stelde, en
aan mensen als Krom, die geavanceerde ideeën
op onderwijsgebied hadden.
Aardappels
„Herhaaldelijk reeds werd er gewezen op het fun
damenteel belang van de verspreiding van de
aardappelteelt. Sommige auteurs gewagen in dit
verband zelfs van een nieuw „manna", waardoor
eindelijk de kans werd geboden het probleem van
de voedselvoorziening op te lossen. Algemeen
wordt aangenomen dat, met de verspreiding van
de aardappelteelt, een einde kwam aan de steeds
weerkerende graancrisissen en hongersnoden, ty
pisch voor het Ancien Regiem". Chr. Vandenbroeke
heeft in de pas verschenen eerste aflevering van
het Tijdschrift voor geschiedenis (1969) een studie
geschreven over aardappelteelt en aardappelver-
bruik in de 17e en 18e eeuw. De schrijver heeft een
belangrijke bron voor het onderzoek gevonden in
de processen gevoerd tussen pachters en tiendge
rechtigden. Reeds in 1520 had Karei V een plakkaat
55