Men dient er bovendien vanuit te gaan de
wereldgeschiedenis leert ons dat ook dat de
voorspelbaarheid van sociale processen een vaak
wankele zaak is, die nergens te vergelijken valt
met bijvoorbeeld de voorspelbaarheid van natuur-
wetenschapelijke processen. Sommige futurologen
lijken bezig deze oer-oude waarheid uit het oog te
verliezen, en zullen helaas wel nimmer hun gelijk
of ongelijk ervaren, omdat dit voorbehouden zal
blijven aan hun nazaten.
Wij mensen zullen steeds op een boeiende manier
ongrijpbaar blijven en met alle opgespoorde wet
matigheden in ons gedrag veelal uiteraard niet
altijd bewust of onbewust, de spot drijven.
Tegen de nu te verwachten ontwikkelingen kan de
mens van de toekomst straks „neen" zeggen, als hij
daar redenen voor heeft, die wij nu nog niet ken
nen en zelfs niet kunnen kennen. Het eventueel
verwerpen van wat wij voor de toekomst uitdenken
moeten wij de mens van morgen niet te moeilijk
maken. Het zal misschien dan niet mogelijk zijn een
„wegwerp-wereld" na te laten, maar wij die tot
vervelens toe de mond vol hebben over inspraak
moeten de mogelijkheid tot inspraak van de nu
nog ongeborenen niet al te zeer bemoeilijken.
Bij een toekomstverkenning dient men dan ook
niet alleen bescheiden te zijn, omdat de mens in
allerlaatste instantie „ongrijpbaar" zal blijken,
maar ook uit en voor onszelf moeten wij beschei
den zijn en derhalve niet opdringerig omdat
wij de mens van de toekomst de ruimte moeten
laten, om zoveel mogelijk zijn eigen leven te kun
nen leiden.
Deze noodzakelijke dubbele bescheidenheid
naar het object toe en van het subject uit zal
er toe leiden, dat men steeds zijn voorspellingen
op korte termijn zal moeten verrichten. Derhalve
over een tijdperk, dat te overzien valt en waar
zij, die erin moet leven de jeugd van nu de
kans krijgt nog een woordje mee te spreken over
haar toekomst.
Kort en goed: Een toekomstverkenning mag nim
mer ontaarden in een betutteling tot over de gren
zen van de eigen tijd.
De planning van beperkingen
Tegen deze hierboven geschetste achtergrond moet
men het dezer dagen door de Zeeuwse Culturele
Raad gepubliceerde Cultuurplan zien. Wie een
hecht doortimmerd programma verwacht, te ver
gelijken met „een bestek en begroting", voor nu
en de toekomst komt bedrogen uit. Hij krijgt na
melijk slechts een onvolledige en van de bestaande
situatie uitgaande opsomming van ontwikkelingen,
die verwacht mogen worden. Een moment-opname
slechts, waarvan de betrekkelijke waarde ter plaat
se reeds wordt onderkend. De commissie cultuur
plan van de Culturele Raad schrijft namelijk reeds
in de inleiding: „De enige zekerheid, die zij kan
bieden, is de opvatting dat cultuurbeleid per defi
nitie dynamisch zal moeten zijn, dat wil zeggen
dat het beleid voortdurend adequaat zal moeten
reageren op de behoeften van het moment." Dit
klinkt bepaald niet naar een ijzersterk en on
ontkoombaar programma. En elders in de inleiding
zegt het Cultuurplan: dat op dit terrein
moeilijk met vaste formules kan worden gewerkt in
de geest van „op een inwonertal van x zijn nodig
y schouwburgen, z concertzalen en a musea."
De plaats en de inrichting van bovengenoemde in
stituten acht de Culturele Raad bovendien nogal
sterk onderhevig aan andere opvattingen over het
functioneren van muziek, toneel en beeldende kunst
in de samenleving. De Raad constateert en relati
veert gelijktijdig, maar en dit is het interessante
men kan de Raad er niet van beschuldigen „zich
op de vlakte te houden" en een vaag in- en uit
pratend raport toegevoegd te hebben aan de grote
voorraad, waarvan onze overheidsgebouwen bol
staan. Wellicht is het mede een gevolg van de
vorm -kort en stellingsgewijze opsomming van
zaken dat de indruk wordt gewekt, dat de
Culturele Raad wel een concreet programma heeft
geleverd, terwijl hij zich daarvan juist zie citaten
duidelijk distancieert. Maar ook afgezien van de
ze wellicht wat misleidende vorm geeft de culturele
raad toch een aantal behartigingswaardige opmer
kingen over het nu en het straks van een cultuur
beleid, die niet van duidelijkheid zijn vrij te pleiten.
De duidelijkheid is ook wel een gevolg van een
niet te ontkennen eenzijdigheid. Het Cultuurplan
bevat lang niet alle facetten van het zeer brede
cultuurbegrip (v. d. Leeuws „Cultuur is datgene
wat de mens van het dier onderscheidt" is vol
komen juist, je kunt er alleen niet veel mee be
ginnen bij het opstellen van een cultuurplan). Het
houdt zich wellicht zelfs wat al te nadrukkelijk
bezig met dat deel van de cultuur, hetwelk wat
dicht aanleunt bij de kunsten.
Deze beperking werd welbewust aangebracht, niet
omdat de Raad het hardnekkige misverstand, dat
kunst en cultuur identieke begrippen zouden zijn
in het leven wil houden, maar omdat de Raad in
de praktijk van zijn werk met dit deel van de cul
tuur het meest te maken heeft en daarover dan ook
alleen met enige deskundigheid meent te mogen
spreken.
Simpele waarheden
Het is wel juist, om de totaliteit vooral in het oog
te houden en de samenhang aller dingen na te
speuren, maar er zit een gevaar in, want om
Jan Greshof te citeren „naar een simpele waar
heid kraait geen haan". De Raad zich houdende
bij zijn leest heeft wars van iedere ideologie en
zonder enige emotionaliteit culturele lieden
vaak eigen omdat zij zich niet ten onrechte minder-
bedeeld achten gepoogd een aantal simpele
waarheden op een rij te zetten, die naar hij
hoopt - de aandacht zullen trekken van de
overheden en de publieke opinie. Over de opvat
tingen van de Raad kan dan wellicht een discussie
ontstaan, die mede een positieve bijdrage kan
leveren aan het in Zeeland te voeren cultuurbeleid.
Het voert te ver, indien wij hier de inhoud van het
Cultuurplan zouden weergeven, maar een paar
van de simpele waarheden mogen hier toch wel
worden vermeld.
In het Cultuurplan wordt een groot aantal desi
derata genoemd, onder andere een nieuwe concert-
34