zaal; een integratie van muziekschool en overige kunstzinnige vorming; miniatuurtheaters; creatieve vrijetijdscentra; bestudering van de vraag naar een beroepstoneelgezelschap voor zuidwest-Ne derland, een kunstroute enz. enz. De Raad con stateert een accentverschuiving van de consump tieve naar de creatieve sfeer en vraagt daarvoor aangepaste accommodaties. (Niet steeds in een gebouw, dat toch „over" is.) Voor dit alles en wat er nog bijkomt stelt de Raad duidelijk en nuchter de noodzaak van een aantal instrumenten vast. Instrumenten Er wordt om een cultuurfonds gevraagd, want en nu laten wij het cultuurplan aan het woord „Een adequaat cultuurbeleid vergt adequate mid delen. De commissie acht daarom in de toekomst een Algemeen Zeeuws Cultuurfonds noodzakelijk, teneinde een flexibel cultuurbeleid te kunnen voe ren dat tevens een zekere continuïteit waarborgt." De Culturele Raad wil weten, waar hij straks finan cieel aan toe is. Er bestaat alle reden om dank baar te zijn aan overheden, voor wat zij in het bijzonder de laatste 15 jaren voor de cultuur over hebben gehad. Maar, het is ook steeds letterlijk geweest wat zij „over" hadden. Iedere bestedings beperking en andere economische tegenslagen maken posten voor zogenaamde immateriële voor zieningen uitermate onzeker. Kunst en cultuur wor den vaak als franje gezien, welks aanschaf best een poosje uitgesteld kan worden. Het is in welvarend Nederland echt geen kwestie van wel of geen geld, maar van een duidelijke voorkeur voor andere zaken. (Als men bijvoorbeeld vanuit Zeeuwsch-Vlaanderen komende de grens over schrijdt en vervolgens de kasseien vervloekt, be denk dan dat daar het muziekonderwijs wel gratis is en in Nederland niet.) Het Cultuurplan wil van dit onzekere bestaan af. Hef wil continuïteit in het beleid brengen ook in financieel opzicht. Een ander instrument, hetwelk de Culturele Raad nodig acht, wordt gevormd door deskundige functionarissen. Het beleid immers dient gebaseerd te zijn op deskundigheid. Hier wordt dan direct aan toegevoegd, dat deze des kundigheid gecoördineerd moet worden benut, teneinde het beleid zo goed mogelijk te kunnen adviseren. Hierop voortbordurend wordt dan ver volgens een provinciaal cultureel dienstencentrum aanbevolen, hetwelk tot stand zou moeten komen door het in organisatorisch en ruimtelijk opzicht samenbrengen van de Zeeuwse Muziekschool, het Zeeuws Instituut voor Kunstzinnige Vorming, de Stichting Cultuurspreiding Zeeland, de Zeeuwse Culturele Raad en anderen. Door dit bijeenvoegen van mankracht kan wellicht niet alleen het hierboven genoemde gecoördineerd benutten van deskundigheid worden bevorderd, maar het kan ook besparend werken door een gezamenlijke accommodatie en administratie. Het kan ook een „functionarissen-explosie" voorkomen, want wanneer men bijvoorbeeld vijf functionarissen bijeenbrengt, heeft men vaak de zesde niet meer nodig. Het is duidelijk dat de Raad, die zich wel inzet voor het aantrekken van functionarissen, daarmee nochtans niet een volledige professionalisering van het culturele leven in de hand wil werken. Geen louter functionarissenstuk Deze houding past ook bij deze raad, die zelf het Cultuurplan heeft geschreven. Dit Cultuurplan - waartoe de culturele raad reeds in februari 1967 het initiatief nam is namelijk geen louter functio narissenstuk, zoals dat vaak te doen gebruikelijk is. De Cultuurplan-commissie, onder voorzitterschap van de heer mr. F. W. Adriaanse, heeft namelijk na de eerste constituerende vergadering haar werkzaamheden voortgezet in een aantal kleine werkgroepjes van hooguit twee of drie leden, leder groepje kreeg op een bepaald terrein, be paald door de deskundigheid der leden, opdracht rapport uit te brengen en deed dit ook. Wel werk ten functionarissen in de werkgroepen mee (de di recteur van het Zeeuws Museum, de directeur van de Zeeuwse Muziekschool, de provinciale toneeladvi seur en de bibliothecaris van de Provinciale Biblio theek), waardoor vrijwilligers en beroepskrachten gezamenlijk het Cultuurplan schreven, daarmede aantonende, dat de steeds groter wordende on verstaanbaarheid tussen deskundige functionarissen en geïnteresseerde burgers in Zeeland op het cul turele vlak niet groot behoeft te worden geacht. Gevaar voor technocratie lijkt hier vooralsnog niet aanwezig. De Culturele Raad, die vorig jaar met enige trots in zijn 15e jaarverslag een aantal be reikte resultaten opsomde, heeft na deze mijlpaal nu een baken gezet. De Culturele Raad is er zich van bewust, dat wellicht straks de bakens verzet moeten worden. Dat dit laatste hem ernst is blijkt wellicht het dui delijkst uit de zin, die de raad over democrati sering schrijft: „Ten aanzien van de democratise ring moet overigens de Raad zelf overwegen in hoeverre hij werkelijk de verschillende sectoren uit het culturele leven vertegenwoordigt." Het Cultuurplan is niet alleen een nuchter maar ook een moedig stuk. 35

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1969 | | pagina 3