dusend gulden hadde bedongen". Maar het is het
„duizendvoudige" waard. Dit prachtige „stralende"
boeket hangt in het Mauritshuis en de 70 bloemen
in de nauwe bewerkte glazen vaas zijn van een
bontkleurige uitbundigheid, die ons na meer dan
drie eeuwen volkomen verrassen.
Bosschaert doorbreekt hier de traditie van de
donkere achtergrond en zet zijn bloemen neer als
een offerande in een open nis met een dromerig
aandoend Italiaans landschap op de achtergrond.
Zijn bloemen zijn hier nóg frisser, nóg uitbundiger
en nóg stralender als ooit tevoren. De hemel is
nóg blauwer, alsof hij zijn einde voelde naderen
en verre visioenen had van een werkelijke hemel.
Hij schildert zijn geliefde blauwe akelei tegen die
hemel, alsof hij ten afscheid zegt: „God gruete u
acoleye fier".
Bij het afleveren van dit grote bloemstuk (16x46
cm) in Den Haag, werd hij ziek en overleed in
het huis van Jonkheer Schuurmans in 1621 op 48-
jarige leeftijd, „tot droefheyt van veel liefhebbers".
Na zijn dood kwam de bloemstillevenkunst tot
grote bloei, zeker ook door de grote invloed van
de Bosschaert-van der Ast familie.
Als wij ons nabeschouwend realiseren, dat Bos
schaert zijn bloemstillevens samenstelde van bloe
men uit verschillende bloeiperioden en hij dus ge
bruik heeft moeten maken van eigen studie en
schetsboeken (of van kruid- en bloemenboeken
van de drukkerij van Plantijn?) en dus de bloemen
schikte al schilderende, dan begrijpen wij, dat hier
inderdaad van „een meester van de bloemschik
kunst" kunnen spreken en dat hij van een diepe
liefde en ontroering voor „zijn" bloemen bezield
moet zijn geweest.
„Gheen schilder kan sonder poëtischen gheest,
noch gheen poët kan sonder schilderschen gheest
yets teelen, voldragen, baren ende opvoeden".
SCHERZO
tussen de tritons en
de zeemeerminnen
raakt men in zeeland
licht verdwaald
al hebben zij geen schelpen
horens en al ontbreekt
de vissenstaart
minziek zijn zij nog steeds
van aard
men ziet ze gaan in 't
schemerdonker
rank en langharig
de meerminnen
de tritons met een
opgekamde baard
ROEL HOUWINK
Afb. 5. Ziin laatste werk, ca. 1621
77