De orgelstemmer die we in de kerk aantroffen be dankte ons notabene omdat we met aandacht naar zijn uiteenzetting geluisterd hadden! Een kerkje in Byzantijnse stijl, gebouwd in 1861. Veel wit van buiten, veel crèmekleur binnen. Een eenvoudige preekstoel onder het orgel; achter in het schip de ambachtsheerlijke bank, door een sierlijk stuk houtsnijwerk bekroond. Drie nijvere werksters, uitgerust met doeken en flacons, in volle actie. Boven beveelt een stem: „vort!" en onmiddellijk daarop wordt de ruimte gevuld door een heldere fluittoon. Het duurt een paar seconden, dan valt de stilte. Even later roept de stem: „nog eens" en opnieuw de fluittoon. „Ge noeg; vort!" De helper slaat een volgende toets aan, een hoger ijler geluid klinkt door het gebouw. Langs een pasgeschrobde houten trap klimmen we naar de stemmer en zijn assistent om te vragen of we eens mogen kijken. Geen bezwaar, „in 't chêêl niet". We krijgen er zelfs een uitvoerige explicatie bij. Het orgel is gebouwd door L. van Dam en Zonen, Leeuwarden. Dat is nu zo'n vijfenzestig jaar ge leden. De opdrachtgevers hadden gerekend op een kleiner instrument, maar voor het geld dat zij meenden te mogen besteden leverde Van Dam een orgel, waarvoor een kleine verbouwing nodig was. Zodoende kwam het front in de kerkruimte te staan. „Een best instrument", verzekert stemmer Nijsse, „twee manualen, ver over de duizend pijpen. Nog ouderwets orgelmetaal, met zo'n veertig percent tin, de rest lood. Tegenwoordig gebruiken ze veel meer tin dan krijg je van die scherpe klanken. Lood maakt mollig". Volgt een uiteenzetting over pijpen. „Je hebt aller hande soorten: cilindrische, conische en trechtervor mige. Een open, wijde pijp heeft een ronde, volle of weke toon, begrijpt U? De bourdon, de subbas en de holfluit hebben dat ook, maar die zijn veel zachter omdat ze gesloten zijn, vat U?" Wij knikken en dat is eigenlijk meer, dan verant woord is. „O, er is zoveel verscheidenheid. Neem nu de open viola da gamba, dat is een nauwe pijp met een strijkende toon. Of de tongwerken die hebben trechtervormige bekers. De trompet en de bazuin behoren daar toe en de fagot, de hobo. Behalve metalen pijpen heb je ook houten, weet U; die zijn vierkant". De Bruin vraagt naar de windvoorziening. „Kan er ook nog getrapt worden?". „Jazeker, maar er gaat niets boven mechanische windvoorziening!" De heer Nijsse zet een haast geruisloze motor aan en toont de werking van de elektrische windmachine, de ventilator. Die lijkt op een enorm luchtbed, dat bij het aanslaan van de toetsen rijst en daalt. „Het stemmen van een orgel is geen eenvoudige aangelegenheid", verzekert onze zegsman. „Het is er nu de goede tijd voor, bij een temperatuur van achttien, twintig graden. Orgelpijpen zijn voor temperatuurschommeling uiterst gevoelig". Hij wijst omhoog, naar de windladen, waarop de pijpen geplaatst zijn. „Als je daar boven rond scharrelt met een looplamp, moet je goed uitkijken: in een ommezien breng je ontstemming te weeg. De orgelstemmer Per auropla&n breng ik U de groeten aan t't Woiterfsdiffc - 84

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1969 | | pagina 20