ken van een „revolutionaire reformatie". Wat was het dat deze Calvinisten bewoog? Zij werden aangevoerd door mensen die diep over tuigd waren, dat Gods Woord weer in zijn oor spronkelijke zuiverheid gepredikt, geloofd en be leden moest worden. Daarom moest de rooms- katholieke kerk gereformeerd worden, zowel wat haar leer als wat haar uitwendige verschijnings vormen betreft. Alle onbijbelse aangroeisels en ceremoniën moesten verwijderd, al haar misstan den opgeruimd worden, snel en radikaal. Maar dat niet alleen. Heel het openbare leven moest door drongen worden van de ware godsdienst, overal moest worden opgekomen voor Gods eer. Marnix van St. Aldegonde, eenmaal de rechterhand van de Prins en die daarna een tiental jaren met tus senpozen op zijn kasteel in Souburg bij afwisseling tuinierde en psalmen dichtte, schreef eens: „Die synen Heere liefheeft, die sal syne eere ende synen name verdedighen en niet toelaten dat hij ge lasterd werde". Dit was een programma, dat in kerk en staat gerealiseerd moest worden. De Cal vinist voelde zich een uitverkoren kind van God en putte daaruit de roeping en de kracht om voor Gods zaak in de wereld op te komen. Rotsvast was hij overtuigd, dat alle heil alleen aan God mocht worden toegeschreven en hij was niet bereid daarvan ook maar een duimbreed af te wijken. Daarom was hij gehecht aan het leerstuk van de eeuwige voorbeschikking, want naar zijn mening bood dit de enige garantie dat aan Gods volstrekte alleenwerkzaamheid en genade niet te kort gedaan werd. Men kan niet ontkennen dat het een grootse gedachte was; bovendien is de uit verkiezing een bijbels gegeven. De verkiezing te belijden wil niet anders zeggen dan dat men er kent, dat men al zijn heil alleen aan God te dan ken heeft. Maar men had die verkiezing te ver standelijk uitgewerkt, te veel behandeld als een principe buiten het geloof in Christus om. Terecht kwamen de Remonstranten dan ook op voor de verantwoordelijkheid van de mens en zijn vrije wilskeuze om al of niet te geloven. Daarin zagen de Calvinisten op hun beurt een vermetelheid als of de mens tenslotte zelf zijn heil zou kunnen be werken; zij ontwaarden hierin een gevaarlijke te rugval in de roomse leer van verdienste en goede werken, waarvan zij zich juist bevrijd hadden. Hun intellectualistische interpretatie van de praedesti- natie hielden zij in gemoede voor de goddelijke openbaring zelf. Voeg daarbij de kerkpolitieke krakelen van die dagen en het laat zich verstaan, ofschoon niet te verontschuldigen, dat de zaak moest barsten. Wij zijn geneigd het conflict tra gisch te noemen, omdat, de theologische redeneer trant van die dagen in aanmerking genomen, het gelijk in zekere mate aan beide kanten was. Het heeft eeuwen geduurd eer, juist in onze tijd, Her vormden en Remonstranten elkaar weer goeddeels konden vinden, omdat een gezamenlijk grondiger verstaan van de bijbel hen de oude controversiële stellingen deed verlaten. Niet zonder wrevel en vooral met schaamte denken wij aan die felle tijd terug, maar wij erkennen wel dat het van weers zijden om een grote zaak ging: Gods souvereini- teit èn 's mensen verantwoordelijkheid. Wij zullen beide moeten hooghouden, maar hoe die twee zich verhouden is het geheim van het geloof en blijft voor het redenerend verstand onoplosbaar. De Zeeuwen hebben dus terdege hun aandeel ge had in het Dordtse geschil. Maar hun calvinisme had behalve een verstandelijke-dogmatische ook een andere, meer gevoelsmatige trek, die sterk op het gemoed betrokken was. Reeds op de Dordtse Synode hebben „de broederen uit Zeeland", zoals het luidt, erop aangedrongen dat de theologische studenten, aanstaande predikanten, naast hun we tenschappelijke toerusting „de theologia practica gheleert wierde ende van verscheide gelegent- heden der conscientien onderricht". Dat was niet overbodig, gezien de toenmalige disputeermanie, waarin de studenten al op de academie werden bedreven, ja gedrild. Bij de uiterst intellectuaIis- tisch-dogmatische haarkloverij kwam de consciën tie, het geweten, het gemoed in verdrukking. De beweging, die het daarvoor opnam, noemt men het piëtisme. Terecht is ook hieraan op de ten toonstelling aandacht geschonken. Want juist in Zeeland, onder invloed van de Teellincks en an deren, bracht dit piëtisme een geestelijke opwek king te weeg. Het begon met scherpe kritiek op de zeden van het volk, dat wel rechtzinnig in de leer was, maar nog bandeloos in zijn levensgedrag. „Wie can vertellen" roept Willem Teellinck uit, „alle de dertele dansen, d'onkuysche liederen, d'oneerlicke ende scandaleuse tafereelen, die daer als vercierselen, even ten verdriete Gods ende aller eerbaren herten, in veler huysen voorgestelt werden?" Dit is het puriteinse aspect van het piëtisme, maar het bleef daar niet bij. Teellinck begon te Middelburg conventikels te organiseren in de huizen, vrome samenkomsten tot onderlinge stichting. De mystieke toon van de gemeenschap der ziel met God en Christus, die hier gangbaar was, kan men beluisteren uit Teellincks talrijke schrifturen. Het is een herleving van de middel eeuwse mystiek van Bernard van Clairvaux, maar nu in een gereformeerde context. „O aldersoetste bruydegom mijner zielen Jesu Christe", roept hij in vervoering uit, .wie sal mij geven de vleugelen der waarachtiger vrijheyt om te vliegen tot U en te rusten in U? Och, wanneer sal mij volcoment- lyck verleent worden, dat ick sal moghen heel ledich en onbecommert van herten wesen, ende smaken hoe soet dat ghij sijt, o mijn Heere en mijn God!" En iemand als Udemans schreef zijn „Geestelick roer van 't coopmansschip" voor schippers en kooplieden om de „praxis pietatis", de daadwerkelijke beleving van de vroomheid, in het dagelijks leven aan te kweken. Dit gerefor meerde, puriteinse, men kan zelfs zeggen wettisch- strenge en tegelijk mystiek-gevoelvolle geloofsleven is altijd een element in het Zeeuwse protestantisme gebleven. Het bloeide vooral in talrijke conven tikels. Toen het in de 19e eeuw geen bevrediging meer vond binnen de Hervormde Kerk zocht het zich een uitweg in allerlei afscheidingsbewegingen, waaraan dit gewest zo rijk is. Zo stichtte de oefe naar Jan Willem Vijgeboom in 1823 een kleine „Herstelde Kerk van Christus" in het land van 67

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1969 | | pagina 3