Kanttekeningen bij Zeelands
sociaal-culturele ontwikkeling
buiten twijfel zeer fatsoenlijke ambtelijke admini
stratie maar overheden hebben helaas niet zo
erg veel gevoel voor humor. Zo is het, dat hier
altijd nog iets ronddwaalt, dat zijn huis niet meer
kan vinden. Soms ontmoeten we elkaar en dan
zeggen we: wéétjenog? En dan antwoord ik: nou
en óf, ons halve meubilair en nog wel iets méér
kwam bij jullie vandaan. Weetjenog dat prachtige
scheepsmodel, van een driemaster met volle zeilen,
dat later op zolder stond, tot Vader het verdorrie
weer versjacherde. Weetjenog onze mooie ouder
wetse barometer en die mahoniehouten ster-tafel,
waar Arthur van Schendel later zijn Berg van
Dromen aan schrijven zou? Weetjenog dat muziek
kastje, dat alleen maar staan wilde als het achter
over tegen de muur leunen kon, en dat penant
tafeltje dat nergens bij paste en toch zo gezellig
was, weetjenog die invasie van etsen, die tot in
de verste uithoeken van de familie dóórsieperde,
weetjenog die stapel jaargangen van de lllustrierte
Zeitung met al die grote houtgravures van de
Oostenrijks-Pruissische en van de Russisch-Turksche
oorlog, het beleg van Plevna, wie weet daar nu
nog van? En toch, èrgens moeten ze nog zitten!
En Moeders makkelijke stoeltje van het zuiverste
Biedermeier, rood pluche en toch zulke mooie
krullen, wat een ouderwets vakkundig meubelma-
kerswerk hebben we niet bij De Groot vandaan
gesleept. Later volgde zijn zoon hem op, Dreyfus
heette hij in de volksmond, een kleine, wat over
dadig geaffaireerd rondbamboezjérende jonge man
met een snor en een lorgnetje, dat inderdaad aan
het slachtoffer van het Duivelseiland deed denken
hij had een beeld van een jonge Vrouw, zó
mooi dat je er stil van werd evengoed bleef
je de oude, zachtmoedig cynische De Groot missen
en je mist hem nóg! Want nü och, laten we er
maar van zwijgen. Lieve rotzooi, weesgegroet!
Drs. A. M. van den Broecke
Het is naar mijn mening een verheugend verschijn
sel, dat men kan stellen, dat thans ook in sociaal-
cultureel opzicht in Zeeland de toekomst is be
gonnen. Tal van geschriften en verslagen zijn de
afgelopen tijd in de openbaarheid getreden. Daar
mee is de discussie volop in beweging gekomen.
Men mag hopen, dat nog meer schroom en inertie
overwonnen zal worden, zodat wat op gang kwam,
ook op gang zal blijven en een grotere groep van
belangstellenden zal aantrekken. De toekomst van
Zeeland is dat namelijk zeer waard en hoe die
toekomst er uit gaat zien is voor een groot deel
het resultaat van de bijdragen van allen die zich
daar verantwoordelijk voor weten of daarvoor
verantwoordelijk zijn gesteld. Die toekomst blijkt
in afnemende mate een lotsbeslissing te zijn die
maar moet worden aanvaard, omdat „het" nu
eenmaal zo is. In feite worden de menselijke
keuzemogelijkheden steeds ruimer, in het bijzonder
door de technische en wetenschappelijke ontwik
kelingen en de algemene stijging van het wel
vaartsniveau.
Aan de andere kant krijgt Zeeland te maken met
een aantal (gedeeltelijk) nieuwe feitelijke gegevens
waarmee het beleid rekening zal moeten houden
en waaraan taken, verantwoordelijkheden en prio
riteiten ontleend dienen te worden, wil men een
bewust welzijnsbeleid voeren. Dat wil zeggen: een
beleid dat er op gericht is, optimale mogelijkheden
te bieden voor een menselijk welzijn.
Enige van deze feitelijke gegevens zijn door mij
destijds in een aantal punten geformuleerd en door
de raden als uitgangspunten aanvaard bij het op
stellen van hun toekomstschetsen.
Het lijkt mij zinvol voor de meningsvorming, dat
geïnteresseerden thans in staat worden gesteld,
de inhoud van de diverse schetsen te toetsen aan
genoemde uitgangspunten. Alvorens over te gaan
deze punten weer te geven, zij nog opgemerkt, dat
diverse te verwachten ontwikkelingen reeds het ge
volg zullen zijn van een eerder gemaakte keuze,
namelijk de keuze zoals die is neergelegd in de
„Ontwikkelingsschets 1967" van de Provincie Zee
land, op ruimtelijk en economisch gebied.
1. De bevolking zal zich in de komende 30 jaar
ongeveer verdubbelen, vooral als gevolg van
vestiging van elders. Dat betekent daf het aan
tal „oorspronkelijke Zeeuwen" naar verhouding
een minderheid zal gaan vormen. Dit feit stelt
eisen f.a.v. de integratie van oude en nieuwe
bevolking.
2. De bevolking in de stedelijke gemeenten groeit
naar een meerderheid. Thans woont ca. 30%
in deze gemeenten. Deze groei hoeft niet ge
paard te gaan met een algehele ontvolking van
de plattelandsgemeenten. Wél kan worden ver
wacht dat ook de dorpsbevolkingen hogere
eisen aan de „leefbaarheid" van hun dorpen
zullen stellen. Aangezien de minimale eisen
overeenkomen met een bepaald minimum aan-
115