Arkadia
Zeeuwse kroniek
lkydk n bv Samuel lrchïma n s m
M. P. de Bruin
Zoefvoerige trant
„Zoetvoerig" is de trant waarin de Walchersche
Arkadia van de Vlissingse predikant en rector,
Mattheus Gargon, is geschreven. In de voorrede
van het thans opnieuw uitgegeven werk naar de
tweede druk van het eerste deel (1715) en de
eerste druk van het tweede deel (1717) wil hij
zijn kritici voor zijn. Wij beleven immers, zegt hij,
een hekelzieke eeuw, die sommigen het voorrecht
schijnt te geven alles te berispen wat niet naar
hun smaak en tand is. Die a I bedi 11ers die het een
te kort en het ander te lang vinden. „Hier is men
te spitsvindig, taalsiftig, lijmstangig, en daar weer
te bot, ongeletterd, en beknopt". Dan komt Gargon
op het woord Arkadia. Past deze lichtvoetige titel
nu wel van een auteur die voorlichten en stichten
moet? Waarom het werk op zo'n speelse wijze
behandeld in de vorm van een speelreisje door
Walcheren met gesprekken in de wagen en er een
liefdesgeschiedenis doorheen geweven? Mag ik,
vraagt Gargon, dan niet iets tot eigen vermaak
doen? „Ik verkies daar toe de vermaaklijkheden
van Walcheren en zal ik die anders en beter ver
tonen dan op een vermaaklijke wijse?"
Arkadia-literatuur
In het Archief van het Zeeuwsch Genootschap 1956
heeft dr. P. J. Meertens geschreven over de Wal-
cherse Arkadia. Dit artikel is nu als herdruk bij
de nieuwe druk gevoegd. Meertens begint met te
wijzen op het Libro Arcadio dat door Jacopo San-
nazaro in 1502 werd uitgegeven. Deze uitgave
luidde een nieuw genre in de literatuur in. Her
dersromans en pastorales volgden in de voornaam
ste Europese landen. In 1637 begon Johan van
Heemskerck aan een pastorale roman de Bata-
vische Arcadia maar zijn werk is al ver ver
wijderd van het genre dat Sannazaro inluidde.
Maar zegt Gargon: „Wij hebben den Grooten
Heemskerk, dien wijzen en doorgeleerden Raads
heer tot een Voorganger wiens volgeestige Arka
dia de toejuichinge van alle onze Vaderlanders
verdient, en verkregen heeft, en geroemt zal wor
den, zo lang men onze taal spreken zal." De
Walcherse Arkadia begint aldus: 'T was Zomer
en de straalrijke Zon verhief zich met eenen
zoeten lach boven onze kim, als Heerman, met
zijnen vriend Ewoud, die hem uit den Bosch was
komen bezoeken, nevens Adolf en Floris vergezeld
van de volgeestige Hillegonde en de bevallige
Izabelle ter Noordpoorte van Middelburg uit
en zachtkens den weg naar Domburg inreed".
En verder om nog iets van de stijl te proeven:
„Floris, die zijne zinnen al eenigen tijd op Iza-
'WA X. CHERSCHE