de begrijpelijke neiging bestaan om - als reactie
op het langdurende stagnatieproces alle nieuwe
impulsen en ontwikkelingen aan te grijpen. In deze
fase was er ook nauwelijks behoefte aan planning
buiten de globale planologische zonering van
streekplannen en uitbreidingsplannen. De te ver
wachten ontwikkelingen leken immers binnen de
grenzen van het opvangbare en wenselijke te blij
ven. De nadruk lag meer op acquisitie en kwantiteit
dan op selectie en kwaliteit.
Het voeren van het nu noodzakelijk geworden
selectiebeleid is moeilijk, doch dit is eerder een
reden om er extra aandacht aan te geven dan om
het achterwege te laten. Selectie en planning ver
eisen allereerst duidelijke doelstellingen en daar
naast een grote mate van technisch-economisch in
zicht en bestuurstechnisch coördinatievermogen.
DOELSTELLINGEN
De vraag naar de doelstellingen, hun motiveringen
en hun consistentie is altijd bijzonder irriterend,
maar van tijd tot tijd ook nuttig. Bij de motiverin
gen van het Zeeuwse ontwikkelingsbeleid worden
meestal de volgende doelstellingen genoemd:
1. Bevolkingsgroei
Bevolkingsgroei op provinciaal en locaal niveau
geeft impulsen aan het zakenleven en verbreedt de
basis voor verschillende sociaal-culturele voorzie
ningen. Bij dit laatste kan gedacht worden aan:
hoogwaardige winkelcentra, sportaccommodatie,
culturele manifestaties, scholingsmogelijkheden,
economische en sociale dienstverlening. Deze voor
delen zijn niet in gelijke mate over de provincie
verspreid; zij gelden vooral voor de expansieve
stedelijke agglomeraties. Overigens kunnen juist in
deze stedelijke agglomeraties ook bepaalde groei-
nadelen optreden: verkeerscongesties, ontwrichte
binnensteden.
Het ziet er naar uit, dat de mogelijkheden voor
bevolkingsgroei in Zeeland in het eerstvolgend de
cennium in de orde van grootte van 1 a 2
per jaar zullen liggen, bij een geboorte-overschot
van circa 1 Factoren, die remmend kunnen wer
ken, ondanks een gunstig woon- en werkklimaat,
zijn o.a.
de beperkte bouwcapaciteit
de beperkte mobiliteit van verschillende groe
pen arbeidskrachten
de blijvend hoge vertrekcijfers van Zeeuwse
jongeren voor speciale opleidingen en beroepen
buiten Zeeland.
De bevolkingsontwikkeling van Rijnmond en van
het arrondissement Antwerpen twee andere zee
havengebieden is bescheiden geweest. Het Rijn
mondgebied, waartoe ook Rotterdam en Capelle
aan de IJssel behoren, had in de periode 1960-'67
een gemiddelde jaarlijkse groei van 0,8% (lande
lijk 1,3%). In de laatste jaren was er een vertrek-
overschot. In het arrondissement Antwerpen was er
in de periode 1955-'6ó een gemiddelde groei van
0,85%. Het vestigingsoverschot bedroeg gemiddeld
circa 0,3% (in 1966 0,5%).
In de Tweede Nota over de Ruimtelijke Ordening,
die rekening hield met een nationale bevolkings
groei tot 20 miljoen in 2000 is voor Zeeland een
bevolkingsgroei tot 750.000 in 2000 genoemd. In
de Ontwikkelingsschets 1967 van de provincie Zee
land werd op grond van nadere studie een raming
van 600.000 reëler geacht. Dit veronderstelt een
gemiddelde jaarlijkse groei van 2,12% in de pe
riode 1966-2000, hetgeen hoog is voor Nederlandse
begrippen. De mogelijkheden voor het aantrekken
van vestigingsoverschotten in gebieden, die niet tot
de uitstralingszone van een grote stad behoren,
zijn in de huidige verhoudingen beperkt. Indien
men de demografische en de economische groei op
korte termijn te sterk wil forceren, ontstaat het
gevaar, dat offers aan de leefbaarheid worden
gebracht, waardoor het bevolkingsverloop op
lange termijn weer wordt beïnvloed.
2. Verruiming van de werkgelegenheid
De vestiging van nieuwe bedrijven bevordert de
promotie- en omschakelingsmogelijkheden van het
bestaande Zeeuwse arbeidspotentiëel en waar
borgt een vlotte start voor de jonge technische en
administratieve arbeidskrachten, die hun entree op
de arbeidsmarkt maken.
Hoewel de variatie in de werkgelegenheid in de
industrie en in de dienstensector zal toenemen, zul
len toch nog vele jonge Zeeuwen op de arbeids
markt buiten Zeeland blijven aangewezen, bijv.
voor functies op de departementen, de universitei
ten, de grote commerciële en financiële kantoren
In vele gevallen zal dit in hei persoonlijke vlak
niet op te grote bezwaren stuiten. Voor tal van
jongeren en voor verschillende gespecialiseerde
werkkrachten is de emotionele binding met de
Zeeuwse arbeidsmarkt veel zwakker dan bijv. voor
oudere agrariërs, bouwvakkers en metaalbewerkers.
3. Bijdrage in de nationale economie
In contacten met rijksoverheidsinstanties is het
uitermate nuttig er op te wijzen, dat de zeehaven
ontwikkeling van Zeeland een belangrijke verster
king van de nationale economie inhoudt. Dit is
dus vooral een extern argument. Bij vaststelling
van de provinciale doelstellingen dient men even
wel allereerst naar het zuiver provinciale belang
te kijken, zoals in de bestaande verhoudingen ook
in andere provincies gebruikelijk is. Indien aldus
de zuiver provinciale doelstellingen (zie 1 en 2)
zijn vastgesteld, kan bezien worden in hoeverre
nationaal en provinciaal belang elkaar dekken en
in hoeverre eventueel wederzijds concessies nodig
zijn.
Overigens is het moeilijk te zeggen hoe belangrijk
bij benadering de zeehavenontwikkeling in het al
gemeen voor de Nederlandse economie is. Ener
zijds hangt dit af van de ontplooiingsmogelijkhe
den voor de overige bedrijfssectoren met name de
droge industrieën en de dienstensector. De huidige
overspanning op de arbeidsmarkt en de kapitaal
markt duidt erop, dat de spankracht van de niet-
zeehavenbedrijvigheid wellicht is onderschat. An
derzijds wordt de nationale rentabiliteit van de
zeehavenindustrieën geremd door de grote omvang
van de benodigde onverhaalbare overheidsinveste
ringen. Er zijn waarschijnlijk zeehaventerreinen aan
te wijzen, die bij volledige toerekening van de
98