externe kosten (kanalen, wegen, spoorwegen, ver- zilting, afvalwaterleiding, luchtverontreiniging) op een kostprijs van 100,per m2 komen. Indien dergelijke terreinen dan voor 50,of minder per m2 worden uitgegeven, legt de overheid minstens 500.000 per ha toe. Bij 10 arbeidsplaatsen per ha betekent dit minimaal 50.000,per arbeidsplaats. Voor dergelijke bedragen kan ook in andere be drijfstakken effectief stimulerings- en ontwikkelings werk worden verricht. De algemene uitspraak, dat de zeehavenontwikke ling gunstig of onontbeerlijk is voor onze nationale economie is te ongenuanceerd. Voor iedere afzon derlijke vestiging zal moeten worden bepaald in hoeverre zij planologisch en sociaal-economisch aantrekkelijk is. Vooral voor de olieraffinaderijen en de petrochemische bedrijvigheid zijn de onver haalbare kosten per arbeidsplaats in vele gevallen hoog. OFFERS Groei vergt offers; stagnatie trouwens ook. De offers, die ten behoeve van de economische en demografische ontwikkeling van Zeeland moeten worden gebracht, kunnen globaal als volgt worden gerubriceerd 1. Verlies aan landschapsschoon o.a. in de buiten dijkse natuurgebieden (Kaloot, Savoyaardsplaat) en in de Zak van Zuid-Beveland en Oost Zeeuwsch-Vlaanderen. 2. Verlies aan landbouwgrond, verlies aan directe en indirecte agrarische werkgelegenheid en mo gelijk verlies aan agrarische rentabiliteit in de nabijheid van de industriezones. 3. Aantasting van enkele dorpsgemeenschappen zoals Borssele, Nieuwdorp en 's-Heerenhoek. Op lange termijn kunnen nog meer kernen op Zuid-Beveland en in Zeeuwsch-Vlaanderen in het gedrang komen. Wellicht kunnen deze ker nen als enclaves in de industriegebieden ge handhaafd blijven, maar dan zal waardevermin dering ten aanzien van woningen en zakenpan- den plaats vinden. 4. Zekere mate van lucht- en waterverontreiniging. Het effect van de luchtverontreiniging kan wor den beperkt door zorgvuldige scheiding van woon- en werkgebieden. Overigens zijn er tof nu toe weinig klachten over luchtverontreiniging door de industrieën. SELECTIE Offers en baten zijn niet op één noemer te bren gen. Offers en baten zijn ook in zeer ongelijke verhouding over verschillende groepen en gebieden verdeeld. In het algemeen kan gesteld worden, dat bij uitbreiding van de industrieterreinen boven een zekere schaal de offers meer dan evenredig zullen toenemen. Het is vooral de situatie op lange termijn, die dwingt ten aanzien van de Zeeuwse zeehaven industriegebieden het economisch principe toe te passen. Dit kan in de Zeeuwse situatie tweeledig worden geïnterpreteerd: a. A4ef zo weinig mogelijk kosten (luchtverontrei niging, landschapsschade, grondverlies, dorps bevriezing) gegeven doelstellingen (redelijke be volkingsgroei, hoogwaardige werkgelegenheid voor eigen bevolking) bereiken. b. Met gegeven offers (bijv. x-duizend ha zeeha venterrein) zo hoog mogelijke vervulling van beleidsdoelstellingen (hoogwaardige arbeids plaatsen, bevolkingsgroei). Dit betekent in de praktijk vooral, dat aan de hand van de door de vestigingskandidaten verstrekte gegevens, getoetst door bedrijfseconomische en technologische deskundigen, een inzicht moet wor den verkregen in het aantal arbeidsplaatsen, dat in een bepaalde periode door de betreffende vesti ging kan worden gecreëerd. De arbeidsplaatsen staan namelijk centraal in de motivering van het ontwikkelingsstreven, omdat deze ook grotendeels bepalend zijn voor de bevolkingsgroei. Toetsings criteria voor de beoordeling van de aantrekkelijk heid van een bedrijf kunnen dan zijn: a. De hoeveelheid te creëren arbeidsplaatsen per ha. Ook de verhouding ongeschoold, geschoold en hoger personeel is belangrijk, alsmede de concurrentiekracht van het bedrijf op de ar beidsmarkt. De Zeeuwse zeehaventerreinen zul len door hun aard en door de bescheiden om vang van het Zeeuwse arbeidspotentieel vooral bedrijven met geringe arbeidsintensiteit aan trekken. Het maakt echter een groot verschil of de bezetting rond 10 man per ha of rond 5 man per ha ligt. b. De mogelijkheden voor gunstige afgeleide effec ten, bijv. impuls voor toeleveringsbedrijven, voor nieuwe vakopleidingen. c. De inpassing in de agglomeratie. Het ontstaan van agglomeraties, d.w.z. van op elkaar aan gewezen industrieën, die een gemeenschappe lijke aantrekkingskracht op toeleverende in dustriële en dienstverlenende bedrijven uitoefe nen, is vooral voor de betreffende bedrijven zelf interessant. Voor het provinciaal beleid gaat het vooral om de vraag, welke externe effecten een bepaalde agglomeratie oplevert. De externe effecten bijv. voor de diensten sector, de droge industrie, de bouwnijverheid zullen bij de ene agglomeratievorm groter zijn dan bij de andere. Belangrijk is ook welke of fers moeten worden gebracht in de sfeer van de infrastructuur (kanalen, wegverbindingen, water- en electriciteitsverzorging). d. De bijdrage tot de lucht- en waterverontreini ging per arbeidskracht. Toetsing op deze criteria zal te meer nodig zijn, indien beperking van de Rotterdamse expansie en selectie elders (Amsterdam - Progil) er toe leiden, dat dubieuze kandidaten naar Zeeland worden doorgestuurd. Uit het voorgaande blijkt, dat selectie en planning ook om zuiver economische redenen, dus los van welzijnsfactoren, nodig zijn. Het afwijzen van een impuls behoeft geen verlies te betekenen, het aan vaarden kan wel op lange termijn een netto verlies opleveren. De econoom moet ook steeds kritisch staan tegenover zaken, die op een bepaald moment vanuit een eenzijdige gezichtshoek als 99

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1969 | | pagina 3