technisch noodzakelijk worden gepresenteerd (geu
len voor mammoettankers, bulderbanen, duwvaart-
kanalen). Dit geldt vooral als de tegemoetkoming
aan deze technische verlangens kostentechnisch
niet verhaalbaar is. Zowel voor de provinciale als
voor de nationale economie bestaat het gevaar
zeker bij volledige werkgelegenheid dat (niet
kostendekkende) expansiemaatregelen in bepaalde
sectoren tot besnoeiing van de groeimogelijkheden
in andere sectoren leiden.
ALTERNATIEVEN
Het introduceren van het selectiebegrip houdt in,
dat het accent komt te liggen op het denken in
alternatieven. Dat geldt trouwens niet alleen voor
de zeehavenonwikkeling, maar ook voor de re
creatie, de problematiek van de Zeeuwse binnen
steden, de situering van de woongebieden, de be
nutting van landschappelijke elementen voor woon
functies etc.
Het denken in alternatieven veronderstelt een ze
kere discussiesfeer. De discussie over de ontwikke
lingslijnen van Zeeland leidt evenwel een zeer
kwijnend bestaan. Af en toe zijn er commentaren
van de zijde van belangengroepen zoals de land
bouw, de visserij, de middenstand, de industrie, de
vakbonden, de natuur- en landschapsbescherming,
de gemeentebesturen. Een „vrije" discussie over de
ontwikkelingsalternatieven is er nauwelijks. Ook
voor de politieke partijen is het provinciaal pro
gramma een wat kunstmatig element tussen de
„ideologische" resoluties van het nationale partij
congres en het locaal patriottisme van de afde
lingen.
Van buiten Zeeland komen eveneens weinig bijdra
gen tot de discussie. Bij de samenstelling van het
bijzonder nummer van Zeeuws Tijdschrift „25 jaar
planologie in Zeeland" bleek hoe moeilijk het was
auteurs te vinden, die vanuit hun discipline een
visie op de ontwikkeling van Zeeland wilden geven.
Opmerkelijk was voorts, dat prof. Van Embden zich
in een lezing over „verstedelijking" voor de Maat
schappij voor Nijverheid en Handel te Middelburg
in november 1968 onthield van beschouwingen
over de Zeeuwse situatie.
Dit alles zou nauwelijks een probleem zijn als de
zaken voldoende duidelijk waren en alles wees in
de richting van een logische en acceptabele oplos
sing. Zo is het niet. Planologie, stedebouw, archi
tectuur, economie en sociologie worstelen afzon
derlijk en gemeenschappelijk met een groot brok
onopgeloste vraagstukken. Hoe onzeker de weten
schappelijke benadering van de planologische en
regionaal-economische ontwikkeling is, blijkt o.a.
bij lezing van het afscheidsboek voor mr. Vink
„Wegwijzers naar een bewoonbaar Nederland",
van het bijzondere nummer van Economisch-Sta-
tistische Berichten over Ruimtelijke Ordening van
21 mei 1969 en van het Kamerverslag van de be
handeling van de Tweede Nota over de Ruimtelijke
Ordening.
Wanneer Zeeland, tegen de achtergrond van de
nationale besluiteloosheid en de Rotterdamse ex
pansiedrang tot een genuanceerde, gecoördineerde
ontwikkelingsplanning komt, zal dit ook in de
public-relationssfeer grote resultaten kunnen op
leveren.
GELOOF
voor Gérard Grassère
Geloof in de mens, dat stuk drijfzand
die windbuil die schuinsmarcheerder,
geloof in de mens die ijdele gans
die schijnheilige sodomieter
die lafbek die beul die mensenverbrander,
geloof in de mens dat beest.
Ondanks alles wat hij vernield heeft
in negentien eeuwen
ondanks al wat hij schendt
dag aan dag nacht voor nacht
aan het heelal en de aarde,
geloof in de mens.
Geloof in de mens
om zijn drang naar de vrijheid
om het spel van zijn verbeelding
om het zout van zijn vriendschap,
geloof in de mens
om de zon van zijn lach
om het water van zijn tranen
om zijn duizeling voor de dood.
Maar geloof in de mens
eens en vooral
om de kleine olijftak
die een herder uit Hellas
u in de hand legt.
WILLEM ENZINCK
100