REKEST
meden zal door iedereen inwoners, politieke
partijen, beleid, adviseurs moeten kunnen wor
den gediscussieerd8). Hierbij dient ook de situering
en de uiteindelijke omvang9) van de (basis)-
industriegebieden aan de orde komen. Op deze
problemen mag geen taboe rusten. Een fundamen
teel debat over de doelstellingen van de (Zeeuwse)
samenleving en dus over de gewenste richting van
het beleid is dringend nodig.
1) Prof. dr. G. Isenberg kwam in 1964 voor het Ruhrgebied tot
een soortgelijke conclusie. De snelle opkomst van de Zuidduitse
agglomeratie is mede een gevolg van het aantrekkelijke land
schap waarin ze liggen. („Wachstumsprozess und Entwicklungs-
aussichten des Ruhrgebietes im grosseren Raum").
2) Volgens het rapport van de Commissie ad hoe (Commissie
Van Tilburg), 1969. Deze 5.000 ha zijn weliswaar uitgegeven,
maar voor een belangrijk deel nog niet in gebruik. Ca. 4.000
ha is zeehavenindustrieterrein. De cijfers hebben betrekking op
de situatie in 1967.
3) Anders gezegd: het percentage overige gronden" zal toe
nemen van 7 tot 20 a 30, een verveelvoudiging dus.
4) Het is jammer dat welzijn" zo moeilijk te kwantificeren is.
O.a. hierdoor vinden velen het gepraat hierover flauwe kul.
Zij geven de voorkeur aan „measurable progress toward the
wrong goals" boven „unmeasurable and hence uncertain pro
gress toward the right ones" („meetbare vorderingen naar de
verkeerde doelstellingen" boven „onmeetbare en dus onzekere
vorderingen naar de juiste doelstellingen") (J. K. Galbraith:
„The New Industrial State", 1967).
Zie ook het speciale nummer van Economisch-Statistische Be
richten over ruimtelijke ordening, 21 mei 1969.
5) Vgl. b.v. Lewis Mumford: „The Urban Prospect", 1968:
overgrowth and congestion which many highly esteemed
experts mistakenly confuse with economic dynamism and
social vitality" woeker en congestie wat vele hoogge
schatte deskundigen ten onrechte verwarren met economische
dynamiek en maatschappelijke vitaliteit").
6) Beschouwd per inwoner. Met name geldt dit voor het aantal
woningen en voor de kwantiteit van de sociaal-culturele en
recreatieve voorzieningen. Wat de verbindingen betreft: bij
een toenemend inwonertal nemen de verkeerscongesties en
daarmee de tijdverliezen meer dan evenredig toe.
7) Volgens de Provinciale Planologiscne Dienst voor Zeeland:
„Streekplan Midden-Zeeland, deel I", blz. 23 en volgens ir.
H. J. van der Burg, ir. A. J. Beenhakker en prof. dr. ir. F. M.
Maas in Economisch-Statistische Berichten, 2 juli 1969.
8) Bij deze discussie kunnen o.a. de in voetnoot 4 vermelde
geschriften als leidraad dienen. Voor beleidsbepalers is het
nieuwste boek van prof. J. K. Galbraith „The New Industrial
State" eigenlijk verplichte lectuur (vooral de laatste hoofd
stukken).
9) In het Zeeuws Tijdschrift 1968, no. 6, pleit drs. M. C. Ver
burg (blz. 199) „op grond van de planologische esthetica"
eveneens voor een bescheidener opzet van de Zeeuwse zee
havenplannen.
John Leef mans
Aa ngezien ik zien zal in de tropenschemer plots
het voorjaarslicht
dat
door de schacht
valt
van een raam
van de Campveerse toren
op
een wit gezicht
van een vrouw
die haar wang legt op 't kozijn
een zwarte strik in 't haar
en is gelukkig;
tuurt over het wijde water van het Veerse meer
en vangt
tussen de toegeknepen wimpers nog
(wuiven de koningspalmen?)
een late zeiler naar de haven draait,
zeeuwen,
zeg aan het bezoekersvolk dat zij haar niet storen
vanaf de evenaar zie ik haar flauw in 't late lentelicht
en weet dan zeker dat dit spookbeeld mij zal horen.
vertel maar dat zij eens per voorjaar verschijnt in de toren
en wacht
op seinen
(die lopen
over de zon)
van een stem die zij eens heeft verloren.
juni '67
103