leed heeft veel volkeren getroffen, maar het over weldigende, het alles dominerende leed van een wereldbrand is hun allen tezamen bespaard gebleven. Wanneer wij dan toch in deze stonde van bezinning de balans opmaken van ons weder varen sinds de vernietiging van de misschien meest misdadige macht die de historie ooit gekend heeft, dan lijkt het gepast, die positieve post niet uit het oog te verliezen en daarbij ook te bedenken dat in die afgelopen vijfentwintig jaar proefonder vindelijk aangetoond is dat de veiligheid onzer democratische samenleving bepaald wordt door het nauwe samengaan met gelijkgezinden. Want wanneer de meidagen van 1940 en de jaren die er op volgden, ons één les ingebrand hebben, dan toch wel deze dat in deze hachelijke en onzekere wereld een klein volk als het onze in zichzelf alléén onvoldoende steun en onvoldoende beveiliging vindt. Majesteit. Het zal de komende 4de mei tien jaar geleden zijn dat U in de Ridderzaal namens Uw regering de Erelijst van onze gevallenen uit de tweede wereldoorlog overdroeg aan de Staten- Generaal. U hebt bij die gelegenheid een korte toespraak gehouden waarin U onder verwijzing naar hen „die wij", aldus Uw woorden, „juist meenden niet te kunnen missen bij onze herrijzenis", eindigde met een korte zin die aldus luidde: „leder onzer heeft de vrijheid, met zijn leven te bewijzen, de boodschap van hun dood te hebben verstaan." Het was een zin die, als ik het zo zeggen mag, wijd openstond naar de toekomst. Wat was die boodschap van de dood dier tienduizenden? Hoe kón ieder onzer met zijn leven bewijzen, die bood schap verstaan te hebben? U hebt er de voorkeur aan gegeven, die vragen impliciet op te werpen, maar het antwoord open te laten zulks, zo stel ik mij voor, vanuit Uw overtuiging dat een algemeen appèl aan de gewetens alleen dan vruchtbaar is wanneer elk mens afzonderlijk zich afvraagt wat, gegeven zijn levensovertuiging en gegeven de plaats waar hij staat, dat appèl voor hem betekenen kan. Er zijn weinig volkeren in ons deel van de wereld, er is misschien geen enkel volk, dat zo vaak en zo oprecht verwijlt bij wat, in perspectief, toch slechts een hoofdstuk was, een hoofdstuk wordt, in onze geschiedenis: de jaren van onder drukking, hier en overzee uit het leven van Uw moeder, dacht ik, de moeilijkste jaren, tegelijk de meest zinvolle. In deze provincie, op de plaats waar de laatste Nederlandse troepen in mei 1940 Zeeuwsch-Vlaan- deren verlieten, betrad zij nog geen vijf jaar later weer de vaderlandse bodem. De grenspalen waren weggeschoten in dat ontredderd gebied er was geen grens. Kalk om een streep over de weg te trekken, ontbrak; witte verf was nergens te vinden tot een meelhandelaar zei dat hij wel een baal meel wilde afstaan. Met dat meel, grondstof voor ons dagelijks brood, heeft men toen een streep gemaakt en er is, om het verstuiven tegen te gaan, enig water over gesprenkeld. Ik ken geen gebeuren dat, symbolisch als het ware, sterker getuigt van de schamelheid van ons bestaan op dat moment in onze historie. Ik hoop in Uw geest te spreken wanneer ik de boodschap van de dood van zovelen interpreteren wil als een oproep om, in onze welvaart en in deze verwarde en ge compliceerde wereld, indachtig te blijven wat zo- velen ook in ons land in die jaren van schamelheid betracht hebben: solidariteit van mens tot mens. 13 maart 1945: Koningin Wilhelmina betreedt na bijna 5 jaar ons land te Eede. De grenslijn was met meel aangegeven

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1969 | | pagina 11