in Oostkapelle. Op een zolder van de buitenplaats Duinbeek vonden zijn vrouw en hij een strobed. Van slapen kwam de eerste tijd niets, want dag en nacht was er geklos van klompen over de trappen, het huis zat vol vluchtelingen. Hij herinnerde zich een bijbellezing en de aangrij pende preek van een boer. Tekst: Mattheüs 24, vers 6 en 7. Ook zult gij horen van oorlogen en geruchten van oorlogen. Ziet toe, weest niet ver ontrust; want dat moet geschieden, maar het einde is het nog niet Honger hadden zij niet gekend, o nee, wel de verschrikkingen van granaatvuur, van verraderlijke landmijnen, van mitrailleurvuur uit vliegtuigen. Geen uur van zekerheid, ook niet toen de Duitsers van 'het eiland verdwenen waren. Er bleef immers de ongewisheid van het water dat over Walcheren spoelde. Na enige tijd keerde de man naar zijn geboorte dorp terug. Hij had zich niet kunnen voorstellen dat het zó erg met Westkapelle gesteld was. Je hebt dat dan wel van horen zeggen: honderdzestig do den en vermisten, vijftig van de zeshonderdvijftig huizen nog enigszins bereikbaar, maar als je het met eigen ogen ziet wordt het pas werkelijkheid. De man ontrolt een royale luchtfoto van het oude Westkapelle en wijst aan. „Kijk, dit weg en dat weg, hier de dijkbres, daar nog wat tamelijk ge spaarde huisjes maar alles bijeen een baaierd van puin en balken. En water van hier tot Middel burg". De Bruin vraagt of hij nooit aan het herstel ge twijfeld heeft. „Geen moment", is zijn antwoord. „Ze zeiden wel eens dat Walcheren prijsgegeven zou worden, maar dat heb ik nooit geloofd." Hij was aan de slag gegaan, als verreweg de meesten van het dorp. Tijdens de springvloed van de negentiende januari 1945 zat hij al op eigen erf. Het water klom tegen de gevel, tot om en nabij het vensterkozijn. Hij had zijn gebarricadeerde wo ning tegen het water verdedigd en haar niet op nieuw moeten verlaten. Willem Janse uit Oostkapelle verlangt geen ver zwijging van zijn naam. „Bel neent, waarom zou ik?" De heer Janse is bode van het ziekenfonds voor een groot deel van Walcheren. Op zijn brom mertje doorkruist hij de noordelijke helft van het eiland, hij kent de hoven en de landwegjes, de beplanting van de bermen, de schaarse oneffen heden in de velden. En ook het oude Walcheren, van vóór het water, kende hij op zijn duimpje. Willem Janse onderhield in de waterperiode samen met drie andere Oostkappelaars een dagelijkse dienst op Middelburg, met de roeiboot. Vijf kwar tier aan de riemen; wanneer wind en tij tegen zaten liep dat uit tot een uur en veertig minuten. Een enkele keer hesen zij een zeiltje, dan ging het razend snel. Soms raakten zij vast op een ondiepte, nu ja, dat hield de spanning er in. De Bruin tovert een foto te voorschijn, waarop het viertal van wal steekt. ,,'Oe kom je daér noe an!" roept Janse. „Zie, dat zijn ze: Bram Flikweert, Jan van Molenbroek, de inmiddels overleden Gillis Westkapelle, 1944

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1969 | | pagina 25