s
Walcheren, december 1944. Op weg naar een boerderij onder water
Sturm en ik-zei-de-gek. En die daar is Kees Koo-
man. Het plaatje moet bij een bijzondere gelegen
heid geschoten zijn, want de normale dienst werd
met een houten boot onderhouden en dit is een
ijzeren. Een iezdere zeggen we hier."
Ondanks alle misère was het een mooie tijd ge
weest: „Eensgezindheid onder de mensen zoals je
die nu nergens meer vindt, grote hulpvaardigheid
en soms nog een boel plezier ook".
Vele keren was de heer Janse op de boot vrouwen
te hulp geschoten bij het in- en uitstappen, eens
had hij een zeer omvangrijk vrömmes door het wa
ter moeten dragen, van haar hofje naar de schuit.
Het waren enkele zware minuten geweest, een zak
graan viel gemakkelijker te hanteren
Eten was er volop. „Kijk eens, er was hier veel vee
samengedreven - en er sneuvelde nog al eens een
beestje, op een landmijn of bij een beschieting.
Graan hadden we ook genoeg, drinkwater haalden
we met een immer of een tunnetje uit de kerkebak
van de Hervormde kerk. Geen druppel zout water
is er in die put doorgesijpeld." Janse herhaalt, dat
het in veel opzichten niet zo'n zwarte tijd was als
veel buitenstaanders vaak denken, „da's te zeggen:
na de bevrijding natuurlijk".
„We hebben toen een tijdje met alle godsdienstige
gezindten bijeen gekerkt. We waren een heel eind
op weg naar de oecumene en dat wil hier in
Oostkappel nog al wat zeggen."
Zoveel mensen, zoveel levendige herinneringen aan
de waterperiode. „Hier in deze zelfde kamer heb
ik vis gevangen," verzekert een Souburger.
„Wij hebben een paar jaar in een bunker ge
woond," zegt een Westkappelaar, „met de rug
tegen het duin. 't Was wat somber, maar nooit
koud."
Het verhaal van een man, die wanhopige pogingen
had ondernomen nog een paard van stal te halen,
het verhaal van mensen die uit een landarbeiders
woning in een villa terecht kwamen, met twintig
anderen wel te verstaan.
De Domburgse hovenier Willem Brand en zijn
vrouw waren gevlucht lang voor het water kwam.
De Duitsers hadden hem, een onwillige wethouder,
een tijdlang gevangen gezet en, nauwelijks vrij,
bevel gegeven zich voor arbeid in Duitsland te
melden. Het echtpaar was toen op de fiets gestapt
en ergens in Zuid-Beveland op de trein. Na enige
omzwervingen belandde Brand in het Gooi. Hij
meende daar veilig te zijn, tot hij op een kwade
dag een Walcherse N.S.B.-er tegen het lijf liep.
Opnieuw nam hij de wijk, nu naar vrienden in
Dordrecht. Na dolle dinsdag, toen Hitiers hand-
158