Verwoesfe havens van Vlissingen, november 1944 die dag geen woord meer gezegd, de barometer stond verder onder nul, maar de geiten konden nu officieel gefokt worden. Mijn vader vertelde er dan nog bij, dat het rooms-katholieke geiten waren, maar daarover bestaat geen betrouwbare docu mentatie meer! De havenstrijd Hierover is elders geschreven 5), maar hier zij toch nog iets vermeld, dat in de pers niet bekend is. Zijn visie voor de havens aan de Scheldemond reikte veel verder dan de strijd, die hij won in 1931, toen „Den Haag" zijn beloftes tot haven uitbreiding niet nakwam. De ironie van de geschie denis wil, dat tóen het actieve Vlissingen moest vechten en bedelen om iedere cent en grassprietje van het Rijk voor de uitstekende gemeentelijke en sociologisch goed geïntegreerde plannen, en dat nu het Rijk kris kras onteigent voor wegen, havens, terwijl het ene plan naar het schijnt het andere doorkruist en de gemeente Vlissingen nauwelijks een stem meer lijkt te hebben, laat staan dat de hoofden van dienst er nog iets van weten. Dat was toen heel anders. De bevolking leefde mee en de persoonlijkheid van een man als mijn vader was goud waard. G. A. de Kok en drs. M. C. Verburg schrijven: „Het was in die dagen, dat burgemeester Van Woelderen bij herhaling naar Den Haag trok, grimmig en bereid tot vechten voor zijn stad en haven. Ergens in Vlissingen kende hij een oude gevelspreuk: „Tandem bona causa trium- phat", tenslotte zegeviert een goede zaak. Wel nu, burgemeester Van Woelderen geloofde in de goede zaak van zijn stad en dit geloof gaf hem kracht. Mede dank zij zijn energieke arbeid werd het pleit ten lange leste volledig gewon nen. En met name voor hem was hef een triom fantelijke dag, toen hij de zeventiende april 1931 bij de nieuwe buitenhaven staande. Konin gin Wilhelmina kon tonen hoe een Vlissingse droom werkelijkheid was geworden." Toch weten weinigen, dat die dag juist geen triomf voor hem was. Zelden zag ik mijn vader boos, maar die ochtend was hij hef, toen hij zijn sabel in de schede van zijn officiële burgemeestersuni form stak om de Koningin te gaan verwelkomen. Nog geen vier jaar oud, maakte het diepe indruk op me, want ik kende hem niet nijdig en begreep niet wat er was. Ondertussen lief mijn moeder me oefenen om een knieks te maken en ik moest leren „alstublieft majesteit" zeggen voor de bloemen die ik zou geven. Ik werd ook boos en wou dat gekke woord niet zeggen, maar „dag konegien". Het gevolg was, dat ik op het moment suprème niets zei en de bloemen a's een stronk in Majesteits handen duwde, toch nog altijd beter dan het dochtertje van de havendirecteur, die haar boeket aan Prinses Juliana niet wilde afstaan tot hilariteit van de omstanders. De reden waarom mijn vader boos was vertelde hij me later. De havenstrijd was op papier gewon nen, maar aan de praktische uitvoering der plan- 187

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1969 | | pagina 11