L. W. de Bree, Leer mij ze kennen d Zeeuwen Boekbesprekingen In de karakteristiek De Nederlander, uiterlijk en innerlijk van Chorus komt de Zeeuw niet voor, behalve in een anthropologische tabel, een teke ning van een schedel en in de opmerking dat Zee land van alle provincies de minste blondharigen heeft. De Fries is een prestatietype, de Groninger een taaie volharder, de Betuwenaar joviaal, de Brabander gevoelig-gemoedelijk, de Amsterdammer (meer) levenskunstenaar (dan de gemiddelde Ne derlander). Zo treft men nagenoeg een volledige psychologische regionale staalkaart aan. Chorus zal wellicht bevroed hebben hoe verscheiden de psychologische mozaïek van Zeeland is. Zijn weten schappelijke methodiek is niet bijster positief be oordeeld. Het procédé van De Bree is een gans ander. Hef bestaat uit een uitvoerige milieubeschrijving en uit een anekdotische benadering. Wanneer de lezer deze systematiseert kan hij middels een overvloe dige documentatie tot een meer wetenschappelijk inzicht komen. Aldus doende fabriceert hij een ab stract menu, maar de smaak van de niertjes wordt naar de achtergrond gedrongen. De auteur biedt ons deze mogelijkheid ook in zijn romans, die een scherper tijdsbeeld geven dan menige wetenschap pelijke verhandeling. De grote verschillen die de Zeeuw en zijn land schap op kleine schaal 'kenmerken komen aldus tot uiting. Een andere benadering is mijns inziens niet te vinden. Drente en Friesland of de Meierij van Den Bosch zijn ook lang geïsoleerd geweest, maar waar in Nederland zijn er zulke scheidende rivier monden, zulke verschillen op korte afstand tussen zand en klei, zulke historische uiteenlopende lot gevallen (Tachtigjarige oorlog!) en tevens zulke theologische uiteenlopende invloeden. Die laatste zijn er ook op de Veiuwe, maar de Veiuwe is nu eenmaal de Veiuwe en Zeeland bestaat in die zin nauwelijks of niet. U ziet, ik ben af aan het systematiseren en dus aan het vervelend worden ten overstaan van dit boeien de en veelzijdige onderwerp. Maar zulke conclusies en vele andere haalt men uit dit boekje en als men dit niet wenst is het zeker niet minder amu sant en instructief. De differentiatie van het Zeeuwse volkskarakter is op elke bladzijde aanwezig in het „tekenende voorval". Natuurlijk zijn er vele meer te verzinnen, en het wordt hoog tijd dat zij eens worden verza meld. Maar voor de aanvulling van het beeld dat De Bree geeft zijn zij misbaar. Het bezoek van de gemoedelijke Lucien uit Sluis aan de steile Noach uit Tholen, die in 1953 bij de eerste onderdak vond, spreekt boekdelen. Moest zelfs de man van het Land van Cadzand in de eerste wereldoorlog niet via België naar het Land van Axel reizen? Is het Land van Hulst Brabants, Vlaams of Neder lands? Philippine is bijna geheel Rooms, Hoek Protestants. Gelooft overigens De Bree zelf dat in Zeeland slechts acht procent buitenkerkelijk is? In Westkappel zeggen ze al gauw je tegen je; De Bree toont de vrijpostigheid weer op andere wijze. De Vlissinger vindt de Middelburger eigen lijk een landrot. De Scheldestadbewoners zijn, zo zegt De Bree, doe-het-zefvers, in de hoofdstad cul tiveert ook de middenstander de hofcultuur. De trekken die de Zeeuw vertoont zijn niet tot één model te herleiden. Uit de doseringen zou men een grootste gemene deler moeten halen. Bedachtzaam is de Walcherenaar, niet die van Clinge of Eede. „Gróös" zijn er weinigen, grof in de faal, maar innerlijk beschaafd velen. Ze kijken tegen een 'Ollander3 op, bezigen een behoedzame wijze van ontkenning en een droge, simpele humor. De drank is er populair, in Zeeuwsch-Vlaanderen om de le vensvreugde, elders vaak bij de hypochonder. Op standen en stakingen zijn er altijd schaars geweest. Het meeste verzet was er altijd aan de overkant, bijvoorbeeld bij de annexatie en de opheffing van de folvrijdom. De sentimentele aardrijkskunde en Nesoio, zo voeg ik er aan toe, werd aan de be- modderde laars gelapt, als men er al weet van gehad zou hebben. Regenten en patriciaat komen aan de orde; de immigratie zal hen tot een operette-verschijnsel reduceren. De centrumstadjes waren ook al in dit opzicht eens pleegkind van de overdaad van het platteland. En waar is het seigneuriale stelsel in Oosterland en Kloosterzande gebleven? De on kerkelijkheid in de Kanaalzone heeft daar ook iets mee te maken, zoals wijlen pastoor Van Cam- pen zo duidelijk in het Zeeuws Tijdschrift heeft uiteengezet. De Bree die niet zeer industrialisatie- gezind is, had dit moeten vermelden. Er blijven nog wel vragen, dat is geen kritiek. Waren Boutens en De Ruyter typische Zeeuwen, 195

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1969 | | pagina 19