burgerij met kracht gesteld noch door alle leden
van het provinciaal bestuur als een zeer zinnige en
nuttige zaak gezien.
De tweede factor ligt mijns inziens op het gebied
van de dagbladpers. De P.Z.C. hoeveel goeds
men ook over dit blad kan zeggen is steeds een
groot bepleiter van industrialisatie in Zeeland ge
weest, helaas zonder daarbij bijzonder kritisch te
zijn tegenover de concrete bezv/aren, die als men
niet zeer op zijn hoede is zich gaan voordoen.
Alweer: een dergelijke situatie doet zich elders
soms in veel sterkere mate voor, bv. in Rotterdam.
Een belangrijk verschil voor de lezers is wel dat
die in Rijnmond deels al in „planologische" blun
ders en in elk geval geregeld in den stank leven;
deze beide gevolgen van bestuurlijke zelfoverschat
ting en van laat ons zeggen gebrek aan aandacht
voor waarschuwingen vanuit andere disciplines dan
die van den geldbuidel scherpen ongetwijfeld den
kritischen zin en de belangstelling voor leefbaarder
gewesten. Tijdige en uiterst kritische voorlichting
lijkt echter toch verkieselijker en de pers is hier
voor vermoedelijk het meest geschikte middel; het
is dan ook bemoedigend dat de P.Z.C. zich den
laatsten tijd wat kritischer lijkt te gaan opstellen.
Ten derde: voor een verantwoorde discussie over
een concrete vestiging is een zekere mate van des
kundigheid vereist. Die was in Amsterdam in de
kwestie Progil bij de burgerij aanwezig, maar de
hoofdstad kan dan ook putten uit twee universitei
ten. Daarnaast speelden nog twee omstandigheden
mee: een althans in dit opzicht bijzonder nuttige
kritische sfeer en het inzicht van overheidszijde dat
een open gesprek met de burgerij niet een kwalijke,
maar een uiterst gezonde zaak is. Afgezien van
biologen zijn in Zeeland echter de voor een discus
sie in een concreet geval onontbeerlijke deskundi
gen in grote meerderheid bij de industrialisatie be
trokken ambtenaren en werknemers van belang
hebbende industrieën. De eersten kunnen in den
regel niet of moeilijk aan een openbare discussie
deelnemen, vooral indien hun adviezen niet worden
opgevolgd adviezen, die bovendien meestal ge
heim blijven. Van deskundigen in dienst van belang
hebbende industrieën kan al evenmin in het open
baar een kritisch geluid worden verwacht. Het staat
trouwens nog te bezien of voldoend veelzijdige
deskundigheid zowel bij de overheid als bij be
drijfsleven wel aanwezig is: onderwerpen als de
techniek van de bestrijding van water- en luchtver
ontreiniging en de gevolgen van bepaalde veront
reinigingen op uiteenlopende organismen vereisen
een hooggespecialiseerde kennis. Dat kan dan weer
onafhankelijke figuren, die op bepaalde gebieden
deskundig zijn (artsen, leraren biologie en schei
kunde enz.) afschrikken.
Dat alles neemt niet weg dat meer discussie moge
lijk en in feite noodzakelijk is. Mogelijk omdat
reeds in algemenen zin zeer vele kritische en zin
nige vragen gesteld kunnen worden. Noodzakelijk
omdat het gewoon niet aangaat dat enkele mach
tige groepen belanghebbenden en een kleine groep
bestuursfiguren autonoom of vrijwel autonoom on
herroepelijke besluiten nemen, die ons aller toe
komstig bestaan grotendeels vastleggen. Te veel
van de beweringen, die door hen in Nederland als
een soort axioma's worden geuit, zijn op zijn minst
onbewezen, zo niet voor ernstige bestrijding vat
baar. Het lijkt daarom de moeite waard te trach
ten een korte schets te geven van de feitelijke pro
bleemstelling met betrekking tot de industrialisatie
in Nederland, in het bijzonder ook in de aanwezige
of potentiële zeehavengebieden.
Over winst en overheid
Dat verdergaande industrialisatie in Nederland
vooralsnog nodig is zal wel niemand ontkennen.
Daarbij dient allereerst in het oog te worden
gevat dat een onderneming uitsluitend ten doel
heeft maximale dan wel optimale winst te maken.
Daarmee is niets ten kwade van enige onderneming
gezegd, wel dat geen enkele onderneming een
fabriek sticht om het algemeen belang te dienen.
Eveneens dat een willekeurige industrie uitsluitend
belang heeft bij het bestrijden van mogelijke kwa
lijke gevolgen van het fabricageproces (bv. op
sociaal of milieuhygiënisch gebied) voor zover deze
bestrijding voor haarzelf rendeert. Het is dan ook
alleen maar reëel ervan uit te gaan dat verder
gaande voorzieningen in den regel van een in
dustrie afgedwongen moeten worden, hetzij door
de overheid hetzij door de openbare mening. Te
kenend in dit verband is dat kortgeleden vanuit
industriëlen kring is gesteld dat de kosten van be
strijding van milieuverontreiniging door de industrie
ten laste van de overheid moeten komen; zelfs is
men zover gegaan hierbij te verwijzen naar het
feit dat gevangenen ook niet hun gevangenis be
kostigen 4). Gegeven deze stand van zaken is een
zorgvuldig woordgebruik op zijn plaats: wanneer
bv. een industrie overheidseisen met betrekking tot
de verontreiniging voor vestiging op een bepaalde
plaats heeft aanvaard is het onzin daarna te spre
ken over door die industrie gebrachte offers om
aan die eisen te voldoen: het inwilligen van die
eisen bewijst alleen dat men verwachtte deson
danks ter plaatse een optimale of maximale winst
te boeken.
Een tweede overweging is dat voor bepaalde in
dustrieën vestigingen aan diep vaarwater uitermate
aantrekkelijk is; Nederland heeft voor deze in
dustrieën uit dien hoofde vele gunstige gebieden.
Er is geen reden aan te nemen dat deze situatie op
korten termijn zal veranderen en alle reden juist
deze omstandigheid een ruime plaats in het beleid
toe te kennen.
Waarmee de overheid ter sprake is gebracht, de
instantie, die het algemeen belang dient te behar
tigen. Voor haar kan industrialisatie nimmer doel
op zichzelf zijn, zij behoort het toelaten of aan
trekken van een industrie te toetsen aan normen
van welzijn in den meest uitgebreiden zin des
woords en op langen termijn. Bestanddelen van wel
zijn vormen in elk geval optimale werkgelegenheid,
optimale welvaart, optimaal ruimtegebruik, optima
le bevolking, optimale biosfeer, optimale nationale
economische kracht. De moeilijkheden beginnen
bij de interpretatie van wat in concreto optimaal is
en bij het tegen elkaar afwegen van de genoemde
factoren.
178