openbaard in de eikenhouten wanden van het
Gravensteen en waard om nader door deskundigen
te worden bestudeerd.
Het oudste jaartal, tot nu toe op genoemde wand
gevonden, is uit 1577 met daarbij een ingekerfde
galg en de volgende tekst: „Waecht onversacht.
(onleesbaar) men zalt ghedencken zyner tyt.
Anno 1577 den XVI Mey breken moeten sy hals
en been die het mi deen." Waarschijnlijk was
deze gevangene belust op wraak bij zijn vrijlating
op 16 mei!
Het aantal namen is werkelijk niet te tellen, soms
staan ze in groepsverband, zoals Jan Noters Jan
Hoet Mars Meise en Vensent Lanoi met de tekst:
„Wi hebben hier gheseten 30 weken 1639." Veel
namen lijken van Vlaamse oorsprong: Passchier
de Moer 1644 Jasper Vlaminck 1645 Carel de
Veuse Boudewijn Marck Jacque Waret 1634
Franchois Sellier Jan Pruvos. Zouden het allen
Duinkerker kapers zijn geweest?
Er zijn echter ook namen, die wat vreemder aan
doen, zoals Detlef Donw 1647. Het is bijzonder
jammer, dat er in de loop der eeuwen zoveel na
men over elkaar heen zijn gekrast, zodat het veel
moeite kost om ze afzonderlijk te ontcijferen.
Interessant zijn ook de gekleurde tekeningen van
soldaten met hun tamboermaitre, blijkens hun
uniformen daterende uit het einde der 18e eeuw.
Waarschijnlijk zijn het Pruisen.
Het aantal huismerken loopt in de honderden. In
het boekwerkje „De Huismerken", uitgegeven door
de Bibliotheek voor Geslacht- en Wapenkunde
onder redactie van C. Pama staat onder meer dat
„het bezigen van huismerken een algemeen Neder
lands gebruik is geweest." In notariële akten wer
den huismerken als ondertekening gebruikt en ook
voor meestertekens, waarmee gildemeesters hun
werk van dat van anderen onderscheidden, werpen
veelal huismerken aangewend.
Huismerken vindt men voorts op voorwerpen van
allerlei aard, zoals oude boerenkisten, zegels, zil
ver, tinwerk, glasramen en balken in oude huizen.
Het huismerk trad in de plaats van een naam, zoals
oudtijds ook een geslachtswapen in plaats van de
naam werd gebruikt en als het ware de persoon
vertegenwoordigde. Als de ondertekenaar van
akten niet kon schrijven, volstond hij met het aan
brengen van zijn huismerk. Zo wordt bijvoorbeeld
in het Placaetboek van Brabant (1570) gezegd:
„De ghevangen (sal) die voorseyde confessie onder-
teeckenen oft syn merk daar op stellen." De ge
rechtelijke, schriftelijk vastgelegde bekentenis ver
eist dus handtekening of merk. Deze waren gelijk
waardig. Dat men zijn huismerk ook overzee ge
bruikte, blijkt uit het dagverhaal van het Kasteel
aan Kaap de Goede Hoop van Jan van Riebeek,
waarin door Nederlanders daar ter plaatse met
hun huismerk ondertekende stukken worden ver
meld. Het huismerk was dus een rechtsgeldig teken
bij onze voorouders.
Zoals gezegd, kan men deze merken in groten
getale aantreffen in het Gravensteen te Zierikzee;
zij zijn zeker een aparte studie waard.
Moge ik deze bijdrage, die de bedoeling heeft om
bij deskundigen belangstelling te wekken voor de
ingekerfde wanden van het Gravensteen, besluiten
met een woord van dank aan de heer W. H. Keikes,
gemeentearchivaris en conservator van het ge
meentemuseum te Zierikzee, voor diens hulp bij het
ontcijferen van enkele moeilijk te lezen teksten.
Failiau
2) Origineel in het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage, in
druk uitgegeven door S. P. I'Hon oré Naber.
209