Met betrekking tot de overheid past een grote nuchterheid: zij verdient ontzag want zij is er (naar Paulus' woord) ons ten goede maar dit schept voor de overheid zelf grote verplichtingen. Met verering is ze niet gediend, ze is geen heilige koe en evenmin onfeilbaar. Overheidspersonen zijn evenmin volmaakt; ongeiwijfeld spannen zij zich in voor het algemeen welzijn, maar even ongetwijfeld kunnen bij hen evenals bij „gewone burgers" ook geheel andere drijfveren een belangrijke rol spelen, drijfveren, die betrokkenen zelf wellicht niet eens onderkennen. De overheid is daarom gediend met ontzag èn kritiek daarom is actief mede leven en mededenken, is meespraak zo'n uiterst gezonde zaak. Van de overheid mag dan ook ge- eist worden dat ze het begrip welzijn op langen termijn in een doordacht beleid concretiseert. Naar mijn stellige overtuiging dient van de ge noemde factoren de optimale bevolking volstrekt te prevaleren, d.w.z. een krachtig bevolkingsbeleid, gericht op een zo spoedig mogelijk stabiliseren van de grootte der bevolking. Het is verbijsterend dat hiervan in feite geen sprake is: de veelge roemde openheid is in belangrijke mate alleen een euphemisme voor hedonisme (met als fraai richt snoer „nemen en laten nemen") en ons geboortecij fer is alweer aan het stijgen 5). Onmiddellijk daarna verdienen voorrang: optimaal ruimtegebrek (d.w.z. zoveel mogelijk vrije ruimte), een optimale biosfeer en optimale nationaal-economische kracht. Alleen bij deze keuze is op langeren termijn het welzijn der bevolking zo goed mogelijk verzekerd; het in dustrialisatiebeleid dient in een daaruit voort vloeiend beleid te passen. Wij zijn er namelijk niet voor de industrie, de industrie mag er uitsluitend zijn ten dienste van ons allen; wie dat niet in woord en daad onderschrijft lijdt aan industrialitis, voor hem zijn schoorstenen statussymbolen, hij is een niet-ongevaarlijke maniak. Gevraagd: nuchterheid inzake nijverheid Voor wat betreft de zeehavengebieden zijn nog enige factoren van belang. Behalve het landelijke gegeven van de grosso modo reeds jarenlange overspanning van de arbeidsmarkt, die matiging in de industrialisatie mogelijk maakt, is er het feit dat Eems, Marsdiep, Nieuwe Waterweg en Wester- schelde tot in een verre toekomst aanwezig zullen zijn; de belangstelling voor diep vaarwater bij industrieën en onze gunstige ligging ten opzichte van Duitsland zullen voorshands al evenmin verdwij nen als verdergaande industrialisering. Er is dus geen enkele reden iedere potentiële vestiging koste wat kost zo spoedig mogelijk aan een plaatsje te helpen of te bezwijken voor dreigementen („anders gaan we naar België"). En er is geen sprake van enige noodzaak uitverkoop te houden van ons kostbaarste bezit, de ruimte, zoals Rotterdam met den Hoeksen Waard wil en het wordt toch be paald veel te dol wanneer men van die zijde dezen uitverkoop motiveert met het scheppen van werk gelegenheid, terwijl men voor verwezenlijking tien duizenden buitenlandse arbeidskrachten aan moet trekken (alsof het al niet waanzinnig is dat in het dichtstbevolkte land ter wereld 80.000 buitenlandse arbeiders zijn tewerkgesteld) en het aantrekken van Nederlandse werknemers een zeer dubieuze zaak blijkt6). Maar er is meer: kosten-baten analyses zijn onont beerlijk zoals drs. M. C. Verburg reeds heeft ge steld Daarbij passen niet alleen de door hem genoemde hoge sociale kosten ii. concentratiege bieden naast de rechtstreekse overheidsinvesterin gen, maar ook dienen factoren als ruimteverlies, verkeersverstoppingen, verontreinigingen e.d. te worden gekwantificeerd. Het is in elk geval een dogma dat in optimaal uitbuiten van havenmoge lijkheden onze enige waarborg voor het verzekeren van welvaart ligt"). Andere volkeren immers red den het zonder zulke mogelijkheden, waaronder zeer welvarende als het Zweedse en het Zwitserse: zijn zij zoveel pienterder dan wij? Men kome niet aanzetten met horloges en ijzermijnen alsof hoog waardige arbeidsintensieve industrieën hier onmo gelijk zijn, alsof wij geen grondstoffen hebben! De vraag is veeleer: welke industrieën wensen wij? Die van den weg van den minsten weerstand, zoals de chemische, met maximale verontreiniging en maximaal grondgebruik (5 tot 10 arbeidsplaatsen per ha bij een voetbalwedstrijd is er een bezet ting op het veld van ong. 45 man per hal), waarop de toeleveringsbedrijven dan een correctie zouden bieden (alsof andere industrieën geen toeleverings bedrijven nodig hebben). Of kiezen we voor een zo evenwichtig mogelijk patroon van industrieën met zoveel mogelijk arbeidsintensieve oedrijven, die hoogwaardigen arbeid vereisen v) met uiteraard alle consequenties op onderwijsgebied van dien? En verder: stellen we van tevoren eisen met be trekking tot de luchtverontreiniging en zo ja kiezen we voor ruime eisen zoals c'e Amerikanen of voor strenge zoals de Russen? Vele tientallen jaren hebben wij het water door Jan, Piet en alle man laten vervuilen en nu dan eindelijk de „Wet verontreiniging oppervlaktewateren" binnenkort van kracht wordt gebeuren nog de zotste dingen (vervuiling Veluwerandmeer, inkorting Groningse persleiding). Luchtverontreiniging is een zeer ernstig vraagstuk, dat niet kan worden afgedaan door te wijzen naar sigarettenrokende jongedames: reeds thans be ïnvloedt ze het weer om maar te zwijgen van die deskundigen, die van voortgaande vervuiling een niet-onaanzienlijke stijging van den zeespiegel ver wachten medische en sociale gevolgen van lucht verontreiniging treden reeds nu in Nederland op. Het is voor wat betreft de industrialisatie weinig bemoedigend dat de TNO-normen voor zwavel- dioxyde-concentratie aanzienlijk zwcarder zijn dan die, aangelegd ter geruststelling van de Am sterdamse burgerij inzake Progil (dat op grond van die TNO-normen, achteraf gezien, niet toegelaten zou kunnen zijn 10), zwaarder ook dan waarop men in Rijnmond mikt. Weinig bemoedigend is ook dat landelijke normen voor rook en fluor nog vrome wensen lijken. Wordt geladenheid dan niet beter dan gelatenheid? En voor wat Zeeland betreft: hoe is het mogelijk dat in januari jl. de beslissing omtrent de vestiging van Pechrney viel, terwijl B. W. van Vlissingen op 18 september d.a.v. schreven11) dat 179

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1969 | | pagina 3