Visserijpolitiestoomboot „Argus" 1885, toen schol, spiering, bliek en geep, de laatste bovendien klein en nagenoeg onverkoopbaar, wei nig voorkwamen. In tegenstelling tot wat men op het land zou verwachten deden de vissers zelf echter niet dramatisch over de zeehonden. Men was de wisselvalligheid in het visserijbedrijf ge wend. Het enige permanente in dit bedrijf was de verandering. Wel hadden heel wat vissers in dat jaar met grote tegenslag te kampen en velen staak ten dan ook de vangst, om bij oesterkwekers in loondienst meer te verdienen, o.a. om pannen te varen. In deze situatie bleef de interesse voor de zeehonden matig en aoor de opkomst der cultures mogelijk ook die voor de crisis, die zich op het land en in de gewone scheepvaart toen deed gel den. Het duurde tot het K.B. van 21 mei 1900, no. 91, dat maatregelen tot beperking van het aantal zee honden op voorstel van de Minister van Financiën werden ingevoerd. Dit K.B. regelde het uitreiken van premies voor het doden van zeehonden, die een „slachting" onder de haring en platvis veroor zaakten. Te mooi om hierbij niet te vermelden is nog, dat de jacht met geweren beter werd ge acht. „omdat het schieten de zeehonden ver drijft en men bovendien door die wijze van jagen het misbruik voorkomt, dat bij de vangst met netten men alleen de mannelijke exemplaren aanbrengt en de wijfjes met jongen laat zwemmen, teneinde er voor te zorgen, dat de voorraad niet te zeer vermindert en daardoor ook de kans op het beha len van premies". Bij de opgave van de plaatsen waar gelegenheid werd gegeven tot inlevering van gedode zeehonden treft men aan: Terneuzen, Vlissingen, Haamstede-Burgh, Bruinisse, Brouwers haven, Veere, Bergen op Zoom, Tholen, Yerseke en Ouddorp. Het „Vischbesfuur" in detail Wat het Bestuur der Visscherijen in deze jaren in tern betreft, heeft het vooral enige zin vanwege de locale betekenis, er iets meer van te vermelden. Enkele personen blijken later echter ook buiten de locale sfeer van belang te zijn geweest. In 1870 wordt het overlijden gemeld van het be stuurslid voor Schouwen-Duiveland, H. A. van IJs- selstein, welke werd opgevolgd door J. van den Berg Mzn. te Bruinisse. Deze had zitting tot in 1881, waarna C. M. Voorbeijtel, burgemeester van Brui nisse, op deze zetel kwam. In het eerste gedrukte jaarverslag over 1878, uitge bracht op 11 augustus 1879, wordt melding ge maakt van het overlijden van jhr. S. O. de Casem- broot op 16 juni 1879, sinds 1868 secretaris-pen ningmeester, hetgeen tevens tot de ontboezeming leidt, dat de eigenaardige inrichting van dit bestuur meebrengt, dat daarin de betrekking van secretaris- penningmeester de belangrijkste is. In de benoe ming van een opvolger was eind 1879 dan ook nog niet voorzien. Mr. T. A. Wagtho te Tholen nam deze functie waar. Het in functie treden van opziener Meijnsbergen moet in 1876 hebben plaats gevonden, terwijl de aanstelling van een hoofdopziener gedateerd is op 1 maart 1877. Het is vooral te danken geweest aan de reeds genoemde hoofdopziener C. J. Botteman- 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1970 | | pagina 14