Opzieners en controleurs van het Bestuur der Visscherijen op de Zeeuwsche Stromen omstreeks 1900.
Boven van I. naar r.1. Jac. Verkammen, 2. M. Wesdorp, 3. A. Schipper, 4. Jan Maas, 5. W. Beekman, 6. M. Meijnsbergen.
Onder van I. naar r.1. Joh. Haeck, 2. S. Lauret, 3. Joh. Caljouw, 4. J. v. d. Slikke, 5. J. Sipsma.
onder andere tot de hem toegewezen werkzaam
heden om éénmaal per week een zitdag te Yerseke
te houden, om aanvragen voor consenten in ont
vangst te nemen. Dit voorzag daar in een grote
behoefte. Het aantal inwoners te Yerseke kwam in
1885 op rond 3450 en in 1887 op 3750.
Al met al werd De Leeuw uiteindelijk in 1901 nog
secretaris van het Bestuur der Visscherijen, welke
functie hij tot in het jaar 1923 bekleedde. Hierdoor
bleef hij na zijn verblijf te Wemeldinge gedurende
zijn verdere leven toch nog met de Zeeuwse visserij
verbonden. Eén van de oude inwoners van Wemel
dinge bleek zich deze „Heer" De Leeuw nog te
herinneren, maar meer dan hem zelf nog zijn hond,
die bij de kinderen van toen veel ontzag moet heb
ben ingeboezemd. Bijna legendarisch!
De behoefte aan meer zeilvaartuigen ten behoeve
van de visserijpolitie was niet zomaar uit de lucht
gegrepen en deed zich al spoedig meer en meer
voelen. De noodzakelijke bescherming van de ver
pachte percelen was hier de oorzaak van. In 1880
moesten 221 processenverbaal ter zake van ver
schillende overtredingen van het Reglement en ook
van diefstal van vis of vistuig worden opgemaakt.
Aanvankelijk werkte men in de periodes dat ook
de mosselzaadbanken bewaakt moesten worden
met meerdere huurvaartuigen.
In 1881 kwam een nieuwe te Monnikendam ge
bouwde botter in dienst, als vierde zeilvaartuig,
terwijl in 1882 de aanschaffing van het vijfde vaar
tuig plaats vond. Het aantal processen-verbaal liep
daarmee zelfs terug tot respectievelijk 181 en 176.
Niet van dien aard evenwel, dat niet meer de
noodzaak gevoeld zou worden, ook nog een scher
per toezicht te gaan houden aan de landzijde.
Vooral te Yerseke was dit toezicht te land te enen
male onvoldoende. De pogingen, die door het be
stuur in 1881 waren aangewend, om een brigade
marechaussee of rijksveldwacht daar te doen sta
tioneren, werden in 1882 dan ook reeds bekroond.
Het aantal processen-verbaal in 1883 daalde daar
door tot 127.
Reeds in 1881 begint men te denken aan het ge
bruik van elektrisch licht bij de nachtelijke surveil
lance op het vlaggeschip „Argus". In 1883 komt
het tot een onderzoek. Met goedkeuring van de
minister werd toen namelijk de Nederlandsche Mij.
voor Electriciteit en Metallurgie te 's-Gravenhage
belast met het nemen van een proef en de heer
P. J. Kaiser te Leiden uitgenodigd in overleg met
de hoofdopziener zich te belasten met het contro
leren van het experiment, hetwelk plaats vond in
de nacht van 7 op 8 juni 1883 op de Schelde nabij
Bergen op Zoom. Ook de secretaris was aanwezig!
Op de „Argus" was een kleine stoommachine met
generator geplaatst en twee verschillende lampen,
een mast- en een zoeklicht. Met dat laatste haalde
men 1800 meter, terwijl op 1000 meter het nummer
in het zeil van een vaartuig met de kijker te lezen
was.
Niettegenstaande dit succes ging het onderzoek
naar de al of niet uitvoerbaarheid van de toepas
sing van elektrisch licht bij nachtelijke surveillance
door tot in 1885, toen het tijdelijk tot in 1887 werd
gestaakt. In 1888 werd het tot stand komen van
de betreffende „inrichtingen" vertraagd, maar men
16