Belevenissen van Jakob Willem Callenfels,
Garde d'Honneur (1792-1882)
De schrijver van dit verhaal reeds ten dode opgeschreven werd bijna
90 jaar. Hij was arts, burgemeester en lid van vele genootschappen te
Vlissingen. Voorts was hij lid van de Staten van Zeeland. Hij trouwde met
de zuster van zijn in het verhaal genoemde vriend Hennequin, Maria Wilhel-
mina Hennequin. Op ongeveer 70-jarige leeftijd werd hij benoemd tot officier
in de Orde van de Eikenkroon.
H. Ph. Callenfels
Vertrek naar en aankomst te Versailles
Ik was student aan de Hooge School te Leiden
en zat vreedzaam eenige uittreksels te maken uit
de voorlezingen van onzen professor in de zieken-
leer, toen ik eenen brief ontving, wiens inhoud mij
noodzaakte den volgenden dag deze mijne studiën
te verlaten, huiswaarts te keeren en als Garde
d'Honneur op te treden in de gelederen van het
groote Fransche leger onder Napoleon.
Niet gewoon mijne zaken zoo te laten liggen,
maar volgens mijne geaardheid, om regelmatig
van mijne bezigheden af te scheiden, legde ik den
brief neder en voleindigde ik eerst het hoofdstuk,
aan hetwelk ik bezig was; het was het hoofdstuk
„de dolore" (over de pijn). Het heugt mij nog als
de dag van gisteren.
Vervolgens mijne boeken geborgen hebbende ging
ik mijne vrienden de treurmare mededeelen en ver
trok des anderen daags, door eenige van hen een
eindweegs begeleid naar de ouderlijke woning:
een kleine stad in Zeelands 4e district, het voor
malige Staats-Vlaanderen.
Gekozen of aangewezen (gedesigneerd) om als
Garde d'Honneur, tegen wil en dank, voor een
vreemd land, voor eenen algemeen gehaten over
weldiger op te treden, de studiën te verwisselen
tegen den krijgsdienst: ik, die eerst bij de loting
voor de militie mijn zeer laag nummer tegen een
der hoogste verwisseld had, en die later, toen ook
dat nummer als dienstpligtig werd opgeroepen,
voor een vernieuwde, niet kleine, somme gelds,
die mijne niet zeer bemiddelde ouders ten tweede
male, zeker niet zonder veel moeite, daar zij met
negen kinderen gezegend waren, door een ander
in mijne plaats optredende was vervangen, ik die
uit dien hoofde konde gerekend worden reeds
persoonlijk bij het leger aanwezig te zijn!
De moeder, die met heete tranen en luide jammer
kreten heden haar zoon van haren snikkenden
boezem zag losgescheurd ontving na weinige we
ken soms nog eenmaal eenen laatsten brief uit
het hart van Spanje of van de grenzen van Rus
land, om onbewust welk lot hem verder was te
beurt gevallen, haar leven lang zijn gemis te
betreuren.
Intusschen bleef mij, ik kan het niet ontveinsen,
nog altijd eenige hoop over, dat het niet zoo verre
komen zou.
Ik deelde met nog twee uit dezelfde plaats, in het
lot van te moeten optrekken. Een derzelven, was
mijn beste vriend Hennequin, iets jonger dan ik,
wiens vader in aanzienlijke betrekking stond en
zeer gezien was en niet weinig invloed had bij
het toenmalig bestuur van het gewest.
De derde telde eenige jaren meer dan ik en was
eigen neef van mijnen vriend Jan Kees Hennequin.
Er bleek, dat er niets van de ramp, die ons dreig
de, was af te wenden en dat wij genoodzaakt
zouden zijn te gehoorzamen; wij zouden ons reeds
twee dagen later naar de hoofdstad van het De
partement begeven om ons de krijgsmans rok, een
Huzaren uniform, te laten aanmeten en schikkingen
aan te nemen met den Prefect, die het leveren
van paarden, voor 800 franken, had op zich ge
nomen, hetwelk een en ander, uniform, paard en
equipement, in één woord alles, bovendien door
mijne ouders moest betaald worden; en hoewel
de prijs voor een paard tegen 800 franken niet
weinig berekend was, zoo meende men echter
hieraan de voorkeur te moeten geven, daar de
Prefect, de persoon zijnde die de paarden keuren
moest, welligt reden zoude gevonden hebben een
zelf aangekocht paard als ongeschikt af te keuren.
Weldra was alles in gereedheid, eenige monte
ringsstukken werden ons afgezonden andere zou
den wij ontvangen bij het vertrek, andere weder
eerst te Parijs, want Versailles was de verzamel
plaats of het Depot van het le Regiment Gardes
d'Honneurs (waartoe wij met de overige Zeeuwen
en de thans Belgische provinciën behoorden).
Het was een schoone zomermorgen, den 21 sten
van de maand junij 1813, toen wij ons in de
20