besluit om ventre terre het zoo bedreigde punt
over te rijden. Ik had een goed paard en hoewel
het door honger en fatigue reeds veel geleden
had, bracht het mij pijlsnel achter eene verhevene
plaats en buiten gevaar, terwijl ik alstoen om
ziende, ook mijne makkers op eenigen afstand
zag komen aanrennen en met mij gelukkig de
veilige plaats bereiken.
Onze toestand werd intusschen van dag tot dag
hachelijker. Het hoofd van de colonne vond alles
nog wel in overvloed doch gebruikte, misbruikte
of vermorste wat zij vonden, en voor ons, die a
la queue waren, was niets overgebleven.
Eens kregen wij nog een uitdeling van meel uit
een magazijn dat men nog gevonden had, doch
wisten hier geene raad mede; wij aten het ge
deeltelijk uit de hand, dat niet best ging, of maak
ten een deeg met water en kookten dat in een
pan met water, doch dit lukte ook niet best.
Wat hinderde werd weggeworpen en wat men
meende noodig te hebben, genomen waar men
het bekomen kon, zonder zich over den eigenaar
te bekommeren. Zoo was de route als gezaaid
met curassen, die den eigenaar zeker te lastig
waren geworden.
Over het algemeen leden de gardes d'honneur
nog oneindig meer dan de andere troepen, daar
deze laatste, reeds meer aan den krijg gewoon,
beter geleerd hadden zich te redden. Daarbij wa
ren wij bij de meeste troepen gehaat. De garde
was ons tegen, omdat wij sedert kort door den
keizer bij de oude garde waren gevoegd en dat
waren knevelbaarden van belang en wij meest
jonge vlasbekken; de overige troepen hadden
steeds met eenige weerzin gezien, dat wij steeds
met eenige distinctie, hoe weinig dan ook, waren
behandeld geworden, altijd geld genoeg hadden,
zoo lang er wat voor te koopen was en beschouw
den ons dus niet als hunne kameraden, die el
kander moesten bijstaan en helpen.
In een dorp vonden wij in een der beste huizen
overal tot voor de deur zelfs predikatiën over
allerlei onderwerpen; ik geloof dat dezelve mooi
waren om te lezen, doch zij konden ons thans
niet dienen. Zoo hadden ook onze voorgangers die
hier uitzoeking hadden gedaan gedacht toen zij
wellicht met moeite het bureau, hadden open
gekregen en in dezelve niet dan predikatiën von
den het produkt wellicht van een halve eeuw
van deezen of geenen eerwaardigen dorpspredi
kant en alzoo in hunne hoop deerlijk waren
teleurgesteld.
Te Eisenach deden wij ons aan wijn wat tegoed
en vervolgden onze weg, doch gevoelden weldra
de uitwerking, vooral in die ledige maag en inge
wanden, zoodat het ons eenige tijd moeilijk was
om ons recht te houden en wij niet veel reden
hadden ons van dien buit te bedanken. Beter was
de vondst van een aan onze voorgangers zeker
nog ontsnapte kip, die ik in haar hok verscholen
vond zitten dadelijk manhaftig terneder velde, al
rijdende plukte en zoo voorbereidde om ter eerste
gelegenheid ons aan dezelve te vergasten.
Dicht bij Hannau gekomen, begon er eenige stag
natie in de vooruitgaande colonne te komen; wij
vernamen dat de reden hiervan gelegen was, door
dien de vijand de doortocht bezet had en men zou
moeten doorheen slaan. Wij stegen dadelijk af
om niet van de partij te wezen en door een hoofd
officier deswege gevraagd zijnde en waarom wij
niet bij onze compagnie waren, gaven wij ten
antwoord, dat onze paarden ingedrukt waren ge
lijk zulks bij zoovelen plaats had en wij reeds ver
scheidene dagen te voet hadden moeten gaan,
waarop hij ons naar het achterste van een bosch
verwees, alwaar de geblesseerde paarden bijeen
waren.
Bij het aanbreken van den dag begaven wij ons
dan, zonder het minste gegeten of gedronken te
hebben weder op weg; wij legden mijn porte-
manteau en wat wij nog meer overig hadden op
het eenige ons overgebleven paard de andere
waren ons weggenomen hetwelk door den
eenen geleid en door den ander met een stok
werd voortgedreven en hoopten in Frankfort
waar wij inmiddels gearriveerd waren het een
of ander ter onzer voeding en verfrissching te
zullen vinden. Met moeite bekwamen wij in deze
stad, die brandschatting had betaald, door de
goedheid en het medeleiden van een ingezetene,
die wij een stuk geld door de stijlen van het ge~
slotene ijzeren hek of deur ter hand stelden, een
brood en een flesch wijn, hetwelk ons weder in
staat stelde onzen weg te vervolgen. Wij werden
intusschen hoe langer hoe meer vermoeid en af
gemat, ons arm dier niet minder: dit laatste weiger
de eindelijk geheel en al dienst en bleef onbe
wegelijk staan en was niet meer in beweging te
brengen.
Tot ons groot geluk ontmoetten wij nu een kame
raad uit Goes (Vervenne), dien wij vroeger reeds
gekend hadden en ook tot onze compagnie be
hoorde. Deze legde ons pakje op zijn paard en
ging met ons te voet. Maar helaas, toen wij dat
beest even ergens op stal hadden gezet en ons
een ogenblikje verwijderd hadden, denkelijk om
iets voor ons zeiven op te zoeken, werd ook mijn
porte-manteau met alles wat ik had mij ontnomen,
zoodat wij langs hoe meer van alle zorgen ont
slagen wierden.
Wij bereikten dan eindelijk hinkende en kreupel
van vermoeidheid met klemmende laarzen, open-
geloopen en gezwollen voeten Kassei aan de Rijn
en namen hier eenige rust en verversching; doch
daar ik wegens pijn aan de voeten mijne laarzen
voor eenigen tijd uittrok, zo had ik kort daarna
de verrassing van ook deze geeschamotteerd te
zien en kreeg van onzen Goeschen vriend een
paar sloffen, waarmede ik mijn reis over de Rijn
moest voortzetten.
Wederwaardigheden na den veldtogt
Terug naar het Vaderland
Over den Rijn gekomen werden wij door gens
d'armes, die tot dat doel daar geposteerd waren,
gevraagd naar ons regiment, eskadron etc. en
vervolgens een plaats aangewezen in den omtrek,
waar wij ons moesten heen begeven, om ons weder
te verzamelen, zoo ik meen Frankenthal. Wij ver
toefden echter eerst eenigen tijd te Mayence,
23