We hebben in de Damespolder het meest oostelijke boerderijtje van Zeeland bezocht. Het heet het hof Rozenburg en er woont ene Van Lakwijk. Bra bantse tongval, Brabants leven op Zeeuwse klei. Samen met zijn broer, die honderd meter verder in Zeeland woont aan dezelfde polderweg, bouwt Van Lakwijk aan een varkensfokkerij. Het woord keu kennen zij niet, ze weten alleen van vèrkens. Voor huwelijk en geboorte kwamen zij tot dusver op het gemeentehuis van Rilland-Bath. Waar ze straks heen moeten hebben ze nog niet vernomen, maar de gemeente zal Reimerswaal heten overmorgen. Ze halen er de schouders over op. Hun kinderen gaan in Woensdrecht op school. Met Zeeland hebben zij eigenlijk geen enkele relatie. We zijn ook nog bij het haventje van Woensdrecht geweest. Op Zeeuwse grond gelegen, waarachtig. Het is het eind van een vaargeul, enkele meters breed, uit de Westerschela'e alleen te bereiken bij hoog water. Maar wie vaart er ooit op Woens- drecht-havenI Er liggen een paar bootjes van pleziervissers verankerd op de slikken en op de wal een wrakke sloep. Een zwerm spreeuwen zwenkt, strijkt neer op een dikke laag veek en vliegt weer op, rechts uit de flank en links, kante lend, kerend; gordijn van vogels tussen ons en de fletse winterzon. Woensdrecht-haven, een vergeten laad- en los plaats, met keien geplaveid; een suatiesluisje, ge bouwd in 1903. Geen menselijk wezen, alleen de bas van een hofhond, op een verre boerderij. 't Kan verkeren. Een eeuw geleden heeft men alle mogelijke moeite gedaan om het Kreekrak af te dammen. Thans zijn er vele miljoenen mee gemoeid om door de dam een kanaal te maken, de zo genaamde Schelde-Rijnverbinding. Er is over die afdamming nogal wat te doen geweest. Van Rijs- wijck heeft in 1866 in het Antwerpse blad „De Koophandel" deze zaak aan de orde gesteld: „Dat met de questie der afdamming, de questie van leven of dood voor onze haven gemengd is." Wie er ook mocht slapen, Holland zeker niet. „En ter wijl er heen en weer gediplomatiseerd wordt, groeit aan Woensdrecht de dijk die Noord-Brabant met Zuid-Beveland moet verbinden; en 't kanaal, dwars door gemeld eiland, raakt zijne voltooiing." De Belgische regering kan en mag geen beslissing uit stellen. „Dag en nacht leveren maar 24 uren. Geen heilige, al ware hij St. Eloy, kan er een minuut meer uit smeden." Het gaat Van Rijswijck om drie punten. Wat zullen de vermoedelijke gevolgen zijn van de afdamming der Schelde: le. Voor de rivier met betrekking tot de bevaar baarheid van haar stroomgebied? 2e. En, in alle geval, voor de zeevaart en den doorvoerhandel (transit) van Antwerpen? 3e. Over welke middelen beschikt ons staatsbe stuur om de gevolgen onschadelijk te maken, wanneer die door een rechtmatig verzet niet afgewend worden? Voor het verzanden of onbevaarbaar maken van de rivier hebben wij niets te vrezen. „Neen, een C. GerretsonDe Tussch en wateren 1839-1867. Haarlem (1943) 31

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1970 | | pagina 31