Karei Jonckheere, Leer mij ze ke nnen de Vlamingen Boekbespreking „Een dode Vlaming wil ik niet wekken, evenmin een kunstmatige verwekken", zo begint de Vlaamse dichter, essayist en radiokommentator die Karei Jonckheere is zijn beschouwingen. En daarmee hebben we ook meteen zijn spirituele benadering te pakken. Want wie iets van Jonckheere heeft gezien, gelezen of gehoord weet dat hij een „be weeglijke" geest heeft. Laten we zeggen een Vlaamse geest. Laten we zeggen: „niet onze noor delijke witkwast-mentaliteit als norm tot be oordeling van een feller gekleurde levenswaarde ring" (Van Duinkerken). Kortom een Vlaming onder de Vlamingen. Ver verwijderd van het Noord- Nederlandse superioriteitsgevoel dat n.b. een zich noemende non-conformist als Jan Greshoff eens in een inleiding op Willem Elsschots „Een ont goocheling", bewoog te schrijven: „Wij hier in het noorden houden in ons leven en in onze uitingen van een ingetogenheid, welke het typische ken merk van een Nederlandse (neen, van iedere) be schaving is." Laat een Zeeuw, die zijn Zeeuwsch- Vlaanderen liefheeft, dit boven-Moerdijkse jargon maar laten voor wat het is. Het durf-te-leven is nooiit zozeer een gegeven voor de Noordelijke Nederlanden geweest en wat men er tegenwoordig waarneemt lijkt mij meer op durf-alles-om-te-leven. Jonckheere heeft en daarmee wordt „ons" ve nijnige sprookje van de zuidelijke ondegelijkheid meteen afdoende weerlegd zijn thema terdege omgespit. Hij begint te graven in de taalkunde voor de oorsprong van het begrip Vlaanderen, te beginnen bij het fantasietje, het Latijnse „flare". Waaien, beweging en gebaar van wind en vloed die over een effen vlakte zwaaien. Hij voert ons via de geschiedenis van Kelten en Franken, via de koningen, graven en steden, via de slag bij Wor- ringen en de Guldensporenslag, via Jacob van Maerlant en Jan van Boendale, via Mher Joos van Ghistele en Marnix van St. Aldegonde, via Carel van Mander en Rembert Dodoens en door een Spaanse tijd naar Hendrik Conscience, Guido Ge- zelle en Augustus Vermeylen, naar de J. F. Wil- lems-, David- en Vermeylen-fondsen en de Lode- wijk de Raet Stichting. Onderweg beseffen we dal Vlaanderen in de 80-jarige oorlog tweemaal zijn hoofd verloor. Op het schavot en door de vlucht. Het was de grootste intellectuele bloedaftapping die het ooit heeft ondergaan. De ouders van Von del, de vrouwen van Hooft, de moeder van Huy- gens, de drukker Elsevier, de jonge Frans Hals, het waren evenvele geestelijke, transfusies voor hét Noorden. De voorvaders van Beethoven kwamen uit Meche- len, die van Daniel Defoe (Defauw), auteur van Robinson Crusoe, verkozen vrijheid in ballingschap boven knevelarijen en de eed aan katholiek Spanje. Uit Antwerpen alleen namen 80.000 mensen de wijk. Met hen gingen zeden en beschaving; boek drukkunst, beel dsn i j deri j, tapijtweverij, kaarten- tekenaars, regenten, juristen. Als klap op de vuur pijl voor ons Zeeuwen weet Jonckheere dat Adri- aan de Ruyter het touwsplitsen leerde bij de mach tige reders, de familie Lampsens uit Oostende! Vlaanderens presentie op de aardbol, zo formu leert K. J., komt nagenoeg overeen met die van vijf Nederlandse provincies. De Vlamingen, de be woners van dit mini-landschap, zijn nooit een achterlijk volk geweest, wel een tijd lang met achterstand. Dit gebeurt met de beste renners! Daar is voorts de horizontale taalgrens. Toen Hen drik Conscience een goede eeuw geileden zijn ver haal „De jonge dokter" schreef, was Elsene (Ixelles) nog een uitsluitend Vlaams dorp. Tot het Luxemburgstation werd gebouwd. Walen kwamen herbergen en winkels openen bij het station dat een eindpunt werd voor reizigers uit Wallonië. Nu steekt Brussel, dat nog altijd niet bezuiden, maar benoorden de taalgrens ligt, vol vreemdelingen wier esperanto het Frans is. De verticale taalgrens, de uitwerking in het standenverschil, kwam ten laste van een geremde Nederlandstalige meerder heid. Houd U vast, honderd jaar geleden heerste 3% Franssprekenden over 97% Vlamingen. Tot 1891 bestonden slechts 44.000 stemgerechtigden voor het Parlement op een bevolking van 4 miljoen. Men moest geld hebben en geleerd zijn om aan de verkiezingen deel te nemen. En wie niet bij kas was, kon niet studeren, leerde geen Frans en bleef wat en waar hij was. Jonckheere studeerde af in 1924, hij moest wis-, natuur- en scheikunde in het Frans doen. De eerste jaren begreep hij er geen snars van. In 1928 moest hij zijn kanon af schieten in het Frans. Eerst in 1930 werd de uni versiteit van Gent vernederlandst! Jonckheere is voor alles literator. De nadruk in zijn beschouwingen liggen bij de etymologie, de 33

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1970 | | pagina 33