een 40 tot 80 cm dikke laag as. Waarschijnlijk is
ter plaatse op grote schaal veen verbrand dat in
de Romeinse tijd aan de oppervlakte kon worden
gewonnen en tot brandstof verwerkt (in de middel
eeuwen is het veen afgedekt door een kleilaag). In
de aslaag zijn veel fragmenten van merkwaardig
dikwandig, handgevormd, nagenoeg cilindervormig
aardewerk gevonden dat waarschijnlijk door secon
daire verhitting zeer poreus en enigszins gesinterd
is. Bovendien heeft het meestal een felrode kleur.
Dergelijk aardewerk is ook van enkele andere
plaatsen in Nederland en België bekend. Het ver
moeden bestaat dat het iets te maken heeft met
ijzersmelterijen, omdat er in de omgeving behalve
veel as, ook metaalslakken worden gevonden.
In Veere kwam de familie De Mey tot de sensa
tionele ontdekking dat er onder hun woning een
onderaardse gang loopt. Van dit feit werden we
direct op de hoogte gesteld. Nu zijn we, eerlijk
gezegd, altijd erg voorzichtig met berichten of
mededelingen over onderaardse gangen. In ieder
dorp of stad waar maar sprake is van een kasteel,
klooster of iets van dien aard, gaan de meest
fantastische verhalen over onderaardse gangen, die
in bepaalde gevallen wel meer dan een kilometer
lang zouden zijn. Veel „bestaande" onderaardse
gangen blijken na onderzoek niet meer dan een
vergeten keldergewelf of een oude riolering te zijn.
In Veere, om precies te zijn in het straatje de
„Oude Wacht", mogen we echter met recht spreken
van een onderaardse gang die zó'n 2 meter hoog,
2y2 meter breed en van een nog onbekende lengte
is. De gang in Veere loopt aan de buitenzijde van
de vestingmuur van de oude stad en stond waar
schijnlijk in verbinding met de vroegere stadspoort.
De gang is volgestort met grond en daar het grond
water nagenoeg tot bovenin staat, is het zonder
voortdurend pompen niet mogelijk „ondergronds
werk" te verrichten. Toch is men volgens de laatste
berichten een meter of acht gevorderd; de buren
zijn op alles voorbereid en Veere heeft dank
zij de ontdekking van de familie De Mey in ieder
geval zijn onderaardse gang.
Wat Walcheren betreft, mogen we voorts aan een
voor de gehele provincie zeer gedenkwaardig feit
niet voorbijgaan. Op 29 september 1969 werd het
200-jarig bestaan van het Kon. Zeeuwsch Genoot
schap der Wetenschappen plechtig te Vlissingen en
Middelburg gevierd. Het genootschap heeft in het
verleden veel voor het archeologisch onderzoek in
Zeeland gedaan. We bouwen nog steeds voort op
het belangrijke wetenschappelijke werk dat door
de vroegere conservatoren van het „Museum" is
verricht. We denken hierbij aan dr. J. C. de Man,
drs. P. J. van der Feen en anderen. De archief
uitgaven van het genootschap, waaraan tal van
deskundigen hebben meegewerkt, zijn van onschat
bare waarde gebleken voor onze kennis van Zee-
lands vroegste historie.
Dat de Zeeuwse vluchtbergen nog steeds evenveel
belangstelling genieten als in de dagen van dr. De
Man, is wel gebleken tijdens het op 26 oktober
1968 in Middelburg gehouden symposion: De vlied
bergen in het kustgebied van Vlaanderen, Zeeland
en Zuid-Holland. Het symposion was op voor
treffelijke wijze georganiseerd door studenten van
het Historisch-Geografisch Dispuut Cluverius van de
Vrije Universiteit van Amsterdam, leder die zich
voor dit onderwerp mocht interesseren, raad ik aan
het door het dispuut uitgegeven „working-paper"
aan te schaffen.
Van Walcheren gaan we naar Zuid-Beveland, waar
we in de winter van 1968/1969 veel aandacht heb
ben besteed aan de rioleringswerken die er in de
kom van de toen nog zelfstandige gemeente Kloe-
tinge werden uitgevoerd. De metersdiepe sleuven
die daar door de opvallend hoog gelegen, terp
achtige dorpskern zijn gegraven, hebben ons een
vrij duidelijk inzicht gegeven hoe een uit een of
meer terpjes (stelbergen) bestaande, llde-eeuwse
nederzetting is uitgegroeid tot een prachtig dorp.
De hoge ligging van Kloetinge is kunstmatig ont
staan. In de Nieuwstraat en nabij de kerk bestaat
de bodem uit meer dan drie meter dikke lagen mest
en opgevoerde grond. In deze oude „cultuurlagen"
liggen veel scherven van 11de- en 12'de-eeuws
aardewerk, voorts benen voorwerpen, zoals glissen,
en opvallend veel afval van leerbewerking. Rond
het Marktveld en het Kerkplein ligt op een diepte
van iets meer dan een meter beneden het huidige
straatoppervlak een puinlaag die waarschijnlijk
afkomstig is van de grote branden uit ongeveer
1574-1576, toen Kloetinge door de Watergeuzen
kort achter elkaar twee keer werd platgebrand.
Onze correspondent te Kloetinge, de heer
A. J. Blok, stelde de R.O.B. op de hoogte van het
begin en verdere verloop van de rioleringswerk
zaamheden. Daar de graafwerken in verband met
het opnieuw bestraten van bepaalde gerioleerde
gedeelten een zeer onregelmatig verloop hadden,
bleek het te tijdrovend te worden een „R.O.B.-man"
in Kloetinge te stationeren. Van grote waarde zijn
daarom de waarnemingen, aangevuld met de resul
taten van vele grondboringen, die onze correspon
dent te Kapelle, de heer B. Oele, gedurende het
gehele werk heeft gedaan. Hij heeft daarbij alle
medewerking ondervonden van ir. A. Smit en de
heer Duynhouwer, onder wiens directie de riole
ringswerken werden uitgevoerd.
Ook in de toekomst zal Kloetinge onze aandacht
blijven vragen. De kerk wordt gerestaureerd door
de Rijksdienst voor Monumentenzorg. Bij de
restauratie zijn allerlei interessante bouwdetails
achter de weggehakte, dikke lagen pleisterwerk te
voorschijn gekomen. Het is de bedoeling in 1971
in samenwerking met de R.O.B. en dr. L. Devliegher
(Brugge) enkele proefsleuven te graven in het koor
van de kerk teneinde nog iets meer te weten te
komen over de oudste bouwperioden en vooral ook
om nog iets van de ondergrond te kunnen onder
zoeken in verband met het ontstaan van Kloetinge
als nederzetting en woonkern. Voorts trekken te
Kloetinge nog altijd de aandacht het door het
Biewegje (Tervatenseweg) omsloten ringvormige
gebied, waarbinnen een grote vluchtberg ligt ver
scholen onder het hoge geboomte in de tuin van
4