Vis, schaaldieren, zeehonden en het visbestuur met wat statistiek Beschouwing over de Zeeuwse visserij in de gehoor te- periode van het Nederlandse visserijonderzoek slot Drs. A. C. Drinkwaard Speculatie in het „ansjo"-bedrijf Terugkerende naar de ansjovis-visserij in de vorige eeuw moet gemeld worden, dat ook hiervoor de „Creecke Rack"-dam gevolgen had. In het verslag van het Visserijbesfuur over 1871 wordt namelijk geconstateerd, dat het patroon van de ansjovis-visserij door de afdamming van de Oosterschelde is gewijzigd. De op stroom gelegen visserijen waren verbeterd, maar van vele oude visplaatsen daarbuiten verminderde de betekenis aanzienlijk. De berichten over de Westerschelde werden unaniem slecht. In 1878 werd de vangst op de Oosterschelde geraamd op 870 ton, die op de Westerschelde op 104 ton, welke laatste hoeveel heid gevangen werd door de acht daar overge bleven vissers. In de jaren zeventig varieerde de ansjovis-produktie per visser van 5 tot 50 ton per seizoen met prijzen van 50,tot 85,per ton ansjovis in het zout. Beoordelingen als „niet geheel ongunstig" en „rede om klagen bestond er niet" waren ook toen al typerend voor goede jaren. Een uitspringer met een zeer slechte „teelt" was het jaar 1872. Er was geen visser, die meer dan 6 ton in kon leggen en de prijs liep op tot 150, per ton. Dat in een dergelijk bedrijf de speculatie ook een grote rol speelde is zonder meer duidelijk. De prijzen wisselden en het moment van verkoop was uitermate belangrijk. Men hield opzettelijk partijen ansjovis vast en soms ook wachtte men te lang met de verkoop. Zo maakte men in het seizoen van 1870 zowel 67,als 112,per ton. De verschillende vangsten op de Zuiderzee maakten dit spel nog wat extra levendig. Toen bijvoorbeeld in 1879 zowel in het noorden als in het zuiden de visserij bijzonder tegen liep werden er prijzen van boven de 200,per ton gemaakt, terwijl de meest verkooplustigen niet minder dan 160,per ton ontvingen. Het ging daarbij om een Oosterschelde- produktie van 75 ton en een Westerschelde-pro- duktie van 6 ton. Dit was echter nog niets verge leken bij het daar opvolgende jaar 1880, toen de Oosterschelde slechts 27 ton opleverde! „Hoe wel er voor de Ansjovis hooge prijzen werden 4- Ankelkuilvisserij Joh. Bottemanne del. 1887 besteed, was ook hier gebrek aan eensgezindheid onder de visschers oorzaak, dat de meesten niet den prijs bedongen, dien zij hadden kunnen maken. Men begon met 260,per ton, terwijl op het laatst 300,- betaald werd, welken prijs waar schijnlijk door allen bedongen had kunnen worden, wanneer men zich maar onderling had verstaan". 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1970 | | pagina 9