knappen, zodat in 1947 het museum zijn poorten weer kon openen. Het volgende jaar kwamen er reeds 113 bezoekers4'). Eén van de beste jaren van het Kunstmuseum was ongetwijfeld het jaar 1949. „Voor de Kunst" organi seerde toen drie belangrijke tentoonstellingen, ach tereenvolgens de werken van Vincent van Gogh, Kees van Dongen en Koningin Wilhelmina. De secretaresse, mevrouw M. Evers-Keg, schreef in haar jaarverslag, dat het museum „zijn glorietijd- perk beleefde". De bezoekcijfers mochten er dan ook zijn, respectievelijk: 4277, 2006 en 2689 42). Toch bleken alleen bekende namen in staat te zijn veel publiek te trekken, het bezoek aan het eigen bezit bleef bedroevend weinig en beliep in 1951 slechts 11 personen43). Des te meer ontmoedigend was dit, gezien de hoge kosten, die men zich op nieuw getroost had voor aanzienlijke reparaties aan het dak, voor de aanleg van sanitair (waar moesten in 1944 de ihuishoudschoolleerlingen naar toe, wanneer de noodzaak bestond zich te verwij deren?) en de aanschaffing van een nieuwe hete- lucht-kachel, welke laatste zeer duur in het gebruik bleek te zijn. De financiële positie van de vereni ging was dientengevolge weinig rooskleurig; schil derijen moesten verkocht worden om de kas weer enigszins op peil te brengen. Een belangrijke tentoonstelling vond nog plaats in 1956 onder de naam „Van luminisme tot cubisme". Hiervoor had het Rijksmuseum Kröller-Müller werk beschikbaar gesteld van o.a. Juan Gris (1887-1927), Piet Mondriaan, Theodore van Rijsselberghe (1862- 1926), Paul Signac (1863-1935) en Jan Toorop44). De financiële zorgen van de vereniging maakten het organiseren van tentoonstellingen echter steeds moeilijker. „Voor de Kunst" stond er in 1953 al zo hopeloos voor, dat men deze vereniging met het „Kunstmuseum" had samengevoegd. Hernieuwde plannen het museum over te brengen naar één der Abdijgebouwen hadden schipbreuk geleden, daar het Rijk de voorkeur aan een andere bestemming had gegeven45). Een laatste oplossing een betere behuizing te verkrijgen zag men tenslotte in de mo gelijkheid om de zalen van het Kunstmuseum te ruilen met de zaalruimte van de z.g bibliotheek in het museum van het Zeeuwsch Genootschap. Hier is echter niets meer van gekomen. Op grond van: 1. Gebrek aan belangstelling, 2. De enorm hoge kosten voor het organiseren van ten toonstellingen, 3. De zeer excentrische ligging van het museumgebouw, werd de vereniging op 15 no vember 1961 ontbonden, nadat een in 1960 ge houden tentoonstelling van grafiek van Rembrandt en zijn tijdgenoten in de Abdij een deficit had opgeleverd van ruim 1800',(hierin werd voor een klein deel tegemoetgekomen door een pro vinciaal subsidie). De voorzitter, mr. J. A. Heyse, motiveerde op de laatste bestuurs- en algemene vergadering het besluit tot opheffing aldus: „Het is natuurlijk altijd uit een gevoelsoogpunt jammer als een instelling, die zolang heeft bestaan, wordt op geheven, maar ons museum, zeker op een plaats, waar het zich nu bevindt, heeft zichzelf overleefd. Dit moge cru klinken, maar de waarheid is niet anders" 4é). Het gebouw, de verzameling schilderijen en het „De Stoppelaarfonds" werden bij akte van 3 april 1962 in eigendom overgedragen aan de in 1960 in het leven geroepen „Zeeuwse Museumstichting". Het gebouw is inmiddels verkocht. Een keuze uit de collectie schilderijen van het Kunstmuseum is thans te zien in de z.g. expositiezaal van het Zeeuws Museum te Middelburg. Samensteller van dit artikel is veel dank verschul digd aan dr. P. K. van Daalen, directeur van het Zeeuws Museum te Middelburg, en aan de heer en mevrouw Van der Feen-van Benthem Jutting te Domburg, voor het verstrekken van adviezen en gegevens. Tevens dankt hij het bestuur van de Godshuizen te Middelburg voor de toestemming tot de publicatie van de foto van het schilderij van Dirk van Delen. 1) Statuten van de vereniging „Uit het Volk-Voor het Volk" te Middelburg, Middelburg 1887 (archief Zeeuws Museum, Middelburg). 2) Catalogus „Tentoonstelling van Schilderijen op het Stad huis te Middelburg, 20 Maart tot 4 April 1880", Middelburg 1880 (archief Zeeuws Museum). 3) Brief van de secretaris van de Teekenacademie te Middel burg aan het bestuur van de vereniging „Uit het Volk-Voor het Volk", dd. 27 juli 1883 (archief van de vereniging het „Kunstmuseum", zich bevindende in het Zeeuws Museum). 4) J. C. de Man, „Levensbericht van mr. G. N. De Stoppe laar" in Levensberichten van de Maatschappij der Neder- landsche Letterkunde te Leiden, Leiden 1900. 5) Als voren. 'j Dat Kassel's museum in bouw zou zijn nagevolgd wordt te gengesproken in een brief van W. J. van den Berghe aan de voorzitter der vereniging W. A. Graaf van Lijnden, dd. 26 november 1900alleen de verlichting zou ermee over eenkomen (archief „Kunstmuseum"). 7) Notulen algemene vergadering dd. 25 mei 1887 (archief „Kunstmuseum"). Brief W. J. van den Berghe aan W. A. Graaf van Lijnden, zie noot 6. Notulen bestuursvergadering dd. 23 januari 1889 en af schrift brief G. N. de Stoppelaar aan de Confrérie' van Sint Sebastiaan, dd. 24 juli 1886 (archief „Kunstmuseum"). 10) Notulen bestuursvergadering dd. 2 november 1884. Jaarverslag 1895/'96 (archief „Kunstmuseum"). 12) J. A. Frederiks, „De Oude Kunst in het Kunstmuseum te Middelburg", overdruk uit de Middetburgsche Courant, Middelburg, 1889. 13) Jaarverslag 1887/'88. 14) Jaarverslagen 1895 t.m. 1898. 15) Jaarverslag 1900/01. u) Jaarverslag 1887/'88. 17) De boek- en prentverzameling Henri Tak kwam na zijn dood (1910) in het bezit van de Provinciale Bibliotheek van Zeeland, doch werd door de brand van 1940 grotendeels vernietigd. 18) Jaarverslag 1895/'9ó. 19). Jaarverslag 1900'/'01. 20) Brief W. J. van den Berghe aan W. A. Graaf van Lijnden, zie noot 6. 21) Brief „Middelburgsche Schermvereeniging „Koningin Wil helmina" aan hef bestuur van het „Kunstmuseum", dd. 3 september 1910 (archief „Kunstmuseum"). 22) Nieuwe Rotterdamsche Courant, dd. 7 april 1890. 23) Statuten der vereniging „Kunstmuseum te Middelburg", art. 3. 24} Brief Henri Tak aan het bestuur van het „Kunstmuseum", dd. 11 oktober 1899 (archief „Kunstmuseum"). 251 Notulen bestuursvergadering dd. 16 oktober 1899. 2Ö) Brief mr. F. J. Sprenger aan de secretaresse van het „Kunst museum", dd. 1 maart 1919 (archief „Kunstmuseum"). 27) O.m. brief van de secretaris/penningmeester A. G. A. Looyen aan W. A. Graaf van Lijnden, waarop tevens diens antwoord, 15 en 16 januari 1902 (archief „Kunstmuseum"). 46

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1970 | | pagina 10