Jacques Bloem
kingen over de tweede nationale luchthaven be
rust op een misverstand. Mijn bedoeling was de
hoop uit te spreken dat G.S. over een dergelijk
voor de leefbaarheid onaantrekkelijk projekt een
afwijzend standpunt zouden gaan innemen. Dat
deze kwestie niet louter akademisch is, werd aan
getoond door de hierover in de statenvergadering
van 20 maart j.l. gestelde vragen.
„Het is een totaal onbewezen stelling dat een
gematigde ontwikkeling de kwaliteit ten goede
komt." Zo onbewezen is deze stelling niet. De
boeken van b.v. Mumford en van de economen
Galbraith en Mishan (zie de voetnoten bij mijn
artikel) en de talloze beschouwingen in het afge
lopen jaar over welvaart/leefbaarheid/ecologie
maken het in elk geval duidelijk dat groei behalve
voordelen ook nadelen kent.
S. P. VAN DER ZEE
De heer Kaland beperkt zijn bespreking van mijn
artikel tot tendentieuze vragen en opmerkingen en
tot twee verdraaide aanhalingen eruit; op geen
mijner argumenten gaat hij in. Ik ben niet gewoon
op een dergelijk peil te debatteren, onthoud mij
dus verder van commentaar en laat het oordeel
verder gaarne aan de (door mij hooggeschatte)
lezers over.
J. VAN MALDE
J. C. van Schagen
Heel even licht aanraken, heet dit niet effleurer in
het Frans? Ik heb het woord altijd met eerbied be
naderd, omdat het zoiets teers, zoiets vluchtigs
aanduiden moest. Een zacht beroeren zoals je een
bloem wel aandoet, uit verwondering. De Bloem
Jacques en ik hebben elkaar óók zo licht beroerd,
niet méér, en zeker niet zonder verwondering.
Maar bloemen zijn we elkaar niet geweest. En
toch, misschien, hoe koddig de tegenstelling tussen
de hooggestemde regelen hierboven en onze rare
ontmoetingen wezen mag, er moet toch ook wel
een soort botanische verbazing in ons beider glim
lach achteraf hebben meegespeeld.
Ik weet niet duidelijk meer, hoe ik met Bloem in
kennis kwam, vermoedelijk een of ander telefoontje
en toen die afspraak in Pschorr. Het zal wel door
Martien Albers gekomen zijn. Die was toen leraar
Nederlands aan een of andere H.B.S. en hij had al
een boek geschreven ook. Hij had een erg aardige
vrouw, Nel. Ze waren nogal ambitieus en ze had
den me aangehaald, waarschijnlijk in de verwach
ting een relatie aan me te hebben. Ze waren ook
wat aan de fascistische kant, dat woei toen over
Europa, en het stel zal zich wel aan me geamu
seerd hebben, toen ze ontdekten, wat voor naïef
curiosum ze nu in hun netten gevangen hadden.
Hij is later directeur van de H.B.S. in Gorkum ge
worden. Ja, Martien zal het wel op zijn geweten
hebben. Dat kleine tafeltje met het marmeren blad
in Pschorr, ik heb nooit meer zó erg op hete kolen
gezeten als daar. Ik wist niet hoe ik weg komen
moest. Half zes placht ik thuis te komen, uiterlijk
ik zie nóg de boze, donkere, verklaring eisende
ogen van Willy, toen ze me, ver over zevenen,
open deed die avond. Zwijgend.
Ze moeien me wel een kostelijk boertje gevonden
hebben, die drie, en dat was ik ook. Allereerst al
die drankjes. Het glaasje vruchtenwijn op hoogtij
dagen bij Willy thuis, daar had ik in mijn verlo
vingstijd al moeite mee gehad bij ons thuis
regeerde de afschuw voor alles wat maar op drank
leek, althans bij Moeder Bloem en Martien,
nippend aan hun pommeransjes ik kende het
woord miet eens Nel had witte port als ik me
goed herinner, wat moeten ze een plezier gehad
hebben over mijn kopje thee of koffie, dat weet
ik niet meer, anyhow bewaarde ik mijn onschuld
wél. En zo was alles, mijn manieren waren maar
heel schetsmatig, van vormelijkheden en met name
van café-usances had ik geen flauw idee, het kwam
niet in me op, de anderen wat aan te bieden, en
toen het eindelijk tot me doordrong, dat ik hun
voorbeeld diende te volgen, toen stond ik als een
ezel die niet van zijn plaats te krijgen is, nota bene,
dat zou nogal wat kosten! Een van Moeder ge-
erfde stugheid, een trek van koppig niét meedoen,
zat daar ook wel bij, het was niet enkel economie.
Conversatie had ik niet en eigenlijk was dat de
zelfde dwarsigheid. Het gewone literaire geroddel
wilde ik niet en kón ik ook niet, ik wist van toeten
noch blazen. Over mezelf praten, dat nóóit, dié
kinderachtigheid! Ik had een hekel trouwens aan
talking shop en een of ander koppig complex gaf
me in, mijn mond te houden als ik niets te zeggen
had. En ik had zo hopeloos niets te zeggen daar.
Een dwaas schooljongensidee, dat een belangrijk
50