iemand ook belangrijke dingen zeggen moest, zat
daar ook nog tussen. Want dat ik, zij het dan per
ongeluk, in een zekere belangrijkheid getuimeld
was, dat had ik toch wel goed vast het beroerde
was alleen, dat ik daar bij die pommeransjes maar
op niets belangrijks wist te komen.
Weshalve ik potdicht zat, alleen maar zwetend
van onrust, dat Willy niet zou weten, waar ik bleef.
Ik weet niet wat ze gedacht hebben. In de ogen
van de Albersen glinsterde wel wat. Bloem daar
entegen, in zijn volkomen wereldwijsheid, bougeer-
de niet. Dat deed hij nooit. Zijn volmaakte savoir
vivre nam alles zonder een spier te vertrekken.
Zijn beleefdheid was van een zeldzame gaafheid.
Later, toen ik zijn mama ontmoette, heb ik begre
pen, dat hij buitengewoon welopgevoed was -
toch heb ik me ook daarna wel eens afgevraagd, of
hij zich wel ooit en ergens écht over verwonderde.
Zo is hij altijd gebleven, jegens mij tenminste. Ik
was veilig bij hem, al was ik dan ook niet op mijn
gemak, omdat er een leegte was tussen ons, we
wisten niet wat we zeggen moesten ik zou me
zwaar moeten vergissen, als dat bij hem ook niet
zo was. Zij het dan uit heel andere motieven waar
schijnlijk, uit wellevendheid misschien omdat hij
niets pijnlijks wilde. Nimmer heeft hij enige irritatie,
enige ironie jegens mijn stugge gestuntel laten
blijken, hij accepteerde me zonder reserve.
Zo bv. die keer, dat Marsman me wilde ontmoeten.
We hadden afgesproken in dat plezierige cafétje
toen op de Nieuwe Binnenweg, tegenover de
Mathenesserlaan, en aldus geschiedde. Wat be
woog me eigenlijk om telkens tóch weer ja te zeg
gen. Gebrek aan zelfkennis, nieuwsgierigheid, het
succes dat me naar het hoofd sloeg? Dat succes
heeft me geen goed gedaan, ik was mijn onbe
vangenheid kwijt, had een soort reputatie, dat zijn
lelijke dingen en het heeft jaren geduurd, eer het
me weer niet meer schelen kon. Het moet een
soort verkrampte toestand geweest zijn, waarin ik
verzeild was, en de reden van mijn zwijgen zal
wel mede hier liggen. Natuurlijk had ik weer niets
te zeggen. Wat had ik moéten zeggen? Dat ik zijn
Marsmans werk zo bewonderde? En dan hij
zeggen, dat hij mijn dingen waardeerde? Ik kon
het niet. Nu, achteraf, zeg je: och, begin maar
stom, gaandeweg kom je dan toch wel ergens.
Zo wijs was ik toen nog niet en de conversatie
liep algauw tussen die twee, ik was als een
hopeloos geval opgegeven.
En als ik toen maar begrepen had, dat ik had
kunnen éclipseren, dan had Willy me tenminste
eerder thuis gehad. Maar daar was ik te stom
voor, te inert, te verlegen misschien, ik woog als
lood en verhuisde mee, als zwijgende derde, naar
een ander cafétje, wat verderop, waar ze begon
nen te knobelen over een of andere keuze van
gedichten voor een bloemlezing. Ik zat er voor
Pier Snot bij. Daarna kwam de Unie aan de beurt,
helemaal op de Coolsingel, een eind lopen nogal,
vermoedelijk aachten ze me nü wel kwijt te raken,
maar ik was volkomen verlamd die avond, het was
al bij achten en ik zweette van benauwenis, eerst
daar in de Unie heb ik me weten los te scheuren.
Wat me nog steeds verwondert: en geen spoor van
irritatie, van hoepel-nu-eindelijk-eens-op bij die
twee, terwijl ik toch kennelijk de hele situatie ver
keerd begrepen had: Marsman had me even willen
zien, meer niet. Gentlemen! Als je jezelf eens zien
kon, zoals anderen je zien soms probeer ik dat
wel eens en kom dan steeds weer tot de erkenning,
dat de omstanders bijna altijd toch wel aardig
voor me geweest zijn.
Mama Bloem was anders. Een doodenkele keer,
als ik er niet van tussen kon, kwam ik wel eens bij
Bloem thuis, ze vroegen me een keer ten eten. Dat
was in de Westerstraat, een enigszins afgezakte
voormalig-deftige straat, grote, royale huizen, ze
hadden er een bovenverdieping. Mijn voornaamste
herinneringen: de ruime, vierkante kamer met aan
alle vier wanden rekken vol boeken, Jacques kocht
degelijk, dat was duidelijk van die leuke Insel-
tjes, waar ik er af en toe, na lang selecteren en
overwegen, wel eens eentje van kocht, had hij de
hele serie bv. en de blinde vinken, of wat was
het, waar ik moeilijkheden mee had op mijn bord,
wat mama een excuus ontlokte, dat ook wel als een
reprimande kon worden begrepen. Wat wil je,
deftige burgemeestersweduwe was Bloems vader
niet burgemeester van Steenwijk geweest? - ik zal
wel terecht op haar zenuwen gewerkt hebben. Toch
waren ze diezelfde avond nog wel erg aardig voor
me om een uur of half acht moest Jacques „naar
de krant" en ik mocht gerust nog wat blijven. Deed
dat, in mijn onschuld, nog ook en wist weer niet
weg te komen. Ik herinner me, dat Ine, de zuster,
ten einde raad haar witte muis haalde, om me
mee bezig te houden.
Eéns is Jacques, als contrabezoek natuurlijk, ook
bij ons te eten geweest. Willy had best gezorgd,
dat wel, maar achteraf lang achteraf pas
begrepen we, dat een etentje zonder aperitief
vooraf, zonder enige tafeldrank, toch wel een sof
moest zijn geweest. We wisten niets. We wisten
niéts.
Er is ook nog een bezoek geweest toen ze aan de
Rochussenstraat woonden. Jacques en ik zaten, als
gewoonlijk, eendrachtig en tevreden te zwijgen,
zuster Ine had een zere teen, daar wist ik ook al
niets zinnigs over te zeggen, dat beklemde het
gesprek ook al zo mitsdien een indrukwekkend
zwijgen. Tot het mama te gortig werd en ze met
een sergeant-majoorsstem zegt, dat het mooi weer
is vandaag. De letter a van het conversatie-alfabet
inderdaad, zelfs die moest ik nog leren.
Futiliteiten, och ja, toch heb ik nog wel iets met
Bloems kismet te maken gehad ook, in één enkel
geval heb ik als werktuig des Hemels gefungeerd.
Ik was op zoek naar geschikte kandidaten voor
het baantje van gecommitteerde bij de eindexa
mens van de Meisjes-H.B.S. Jacques wilde wel en
zo is het, dat hij een meisje examineerde, dat
Klaartje heette. Het examen heeft wel indruk ge
maakt blijkbaar, want niet zo heel lang daarna
trouwden ze. Volgens de verhalen was ze de doch
ter van een zeekapitein. Het kostte ons een pot
begonia's en we kregen een vriendelijk bedankje.
Toen ze een zoon hadden, ben ik er nog een keer
op bezoek geweest, Klaartje zat toen met de zoon
op schoot. Dit is het laatste persoonlijk contact
51