M. C. Verburg, Nederland in de Economische Ruimte rekening worden gehouden met de te verwachten structuurveranderingen. We zullen er vanuit gaan dat het hierboven gehanteerde bevolkingscijfer van 450.000 in de periode 1985-1990 zal worden bereikt en dat dan de volgende structuurgegevens zullen gelden 1. De mannelijke beroepsbevolking zal 52% om vatten van de totale mannelijke bevolking (in 1968 57,2%). 2. De werkgelegenheid in de landbouw en de vis serij zal zijn teruggelopen tot 9.000 mannen (13.800 in 1968). 3. De bouwnijverheid zal evenals in 1968 circa 13% van de mannelijke werkgelegenheid om vatten. 4. De landelijke groei van de dienstensector zal zich op provinciaal niveau manifesteren in een vergroting van het procentuele aandeel van deze sector van 40,8% in 1968 tot 45%. Het aantal arbeidsplaatsen voor mannen in de dien stensector zal dan 11,5% bedragen van het aantal inwoners (in 1968 11,2% in Zeeland, 8,7% in Drente en 12,6% in Utrecht). Er ontstaat dan het volgende beeld (tussen haak jes toestand 1968): 450.000 (300.000) 225.000 (150.400) 117.000 85.200) 115.000 83.000) 9.000 13.800) 15.000 10.900) 51.750 33.900) 39.250 24.400) Bevolking en arbeidsplaatsen Zeeland (dynamische structuur) Bevolking Zeeland omstreeks 1985-1990 Aantal mannen (50%) Mannelijke beroepsbevolking (52 Arbeidsplaatsen mannen w.v. Landbouw en visserij Bouwnijverheid Diensten Industrie en ambachten Volgens deze benadering zou dus voor een be volkingsgroei tot 450.000 in de periode 1985-1990 een uitbreiding van de industriële werkgelegenheid met circa 15.000 mannelijke arbeidsplaatsen nodig zijn, hetgeen gepaard zou gaan met een groei van de dienstensector en de bouwnijverheid met resp. circa 18.000 en circa 4.000 mannelijke arbeids plaatsen. Tegenover 1 additionele arbeidskracht in de industrie staat dan op lange termijn 1,2 ad ditionele arbeidskracht in de dienstensector c.q. 1,5 voor dienstensector en bouwnijverheid samen. Bij de berekeningen zijn buitenlandse arbeidskrachten buiten beschouwing gelaten. Boekbespreking Met dit vlot geschreven werk beoogt de auteur de kansen aan te stippen die door de Nederlandse economie dienen te worden benut, opdat zij op een evenwichtige wijze zou kunnen deelnemen aan de groei van de omliggende landen. Het interessante in dit betoog ligt wei in het ruime standpunt dat door de auteur wordt ingenomen. Nederland wordt gesitueerd in de Europese ruimte die gekenmerkt wordt door schrille welvaartscon trasten, die in niet onbelangrijke mate gedetermi neerd worden door de kwaliteit en de kwantiteit van de economische produktiefactoren en door hun gunstige geografische ligging. Aan de hand van relevante statistische data worden de groeipolen in West-Europa uitgetekend, waarbij ook aan de toe komstige evolutie van de groeikernen wordt ge raakt. Het overzicht besluit met een pleidooi van een geprogrammeerd regionaal-economisch beleid van Europese dimensie, waarbij voor Nederland gunstige mogelijkheden openliggen in een verant woorde zeehavenpolitiek. Men zou dit werk als een regionaal-economische kaart in boekvorm voor West-Europa kunnen be stempelen, die zeer toegankelijk is voor de leek en belangwekkend voor de econoom. Drs. P. VAN ROMPUY (Leuven) M. C. Verburg, Nederland in de Economische Ruimte. J. H. de Bussy, Amsterdam, 1966, 303 blz., 8,90. 55

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1970 | | pagina 19