in het koffiehuis Het witte peerd, waar toentertijd Moeder Bodderij de teugels in handen had. Het staat beschreven in de bundel Stille avonden. Streuvels vond in de herberg een schildersbent bij een, mannen die zaten te wachten tot de zon door brak, veel koffie dronken en intussen geestdriftig spraken over de goudglans van de wingerd op het achterplaatsje van het huis, wanneer het licht een beetje zus en een beetje zo was. Het logement-koffiehuis is tot woonhuis verbouwd, de schilders van toen zijn vergeten; er zijn sinds dien al zoveel ismen over de kunstenaarswereld uit gestort! Een kleinzoon van Moeder Bodderij woont nog op Sint Anna. Vroeger was hij vrachtrijder, nu, de zeventig gepasseerd, is hij rustend burger, 's Mor gens maakt Bodderij zijn vaste ommegang en mocht er in die tijd toevallig een bezoeker komen, dan blaast zijn vrouw op de scheepstoeter. De mensen van Sint Anna zeggen dan. ,,'oor, Bodderie moet tuus komm'n, er is volk voor 'm". Bodderij is op Sint Anna geboren, getogen en oud geworden. Hij heeft de schilders gekend, die hier voor de eerste oorlog kwamen werken, Duitsers en Vlamingen; hij weet alle predikanten te noemen die er sinds zijn prille kinderjaren gestaan hebben. „Dominees staan altijd maar", zegt hij. Hij weet spannende, soms krasse verhalen te vertel len van gebeurtenissen aan weerszij van de elek- trieke draad in de jaren veertien-achttien en van klandestien geslachte varkens gedurende de tweede oorlog. Maar Bodderij kent zijn beperkingen. Wanneer wij wat nader willen ingaan op de kleine schilders kolonie, die voor de eerste wereldoorlog in Sint Anna werkte, verwijst hij ons naar de oude mevrouw Bauer. Die is zesentachtig en nog helemaal bij de tijd. Beslist, mevrouw Bauer kan van die schilders veel meer vertellen. Bovendien heeft zij nog een en ander van die mannen aan de wand hangen. Maar voor wij gaan moeten wij een glas drinken, want zomaar er vandoor, dat gaat niet. „En dan mag ik intussen de prentbriefkaarten die meneer daar bij zich heeft, nog wel eens zien". De Bruin reikt hem het bundeltje opnieuw toe. Bodderijs belangstelling gaat vooral uit naar een kaart die ook zo even zijn aandacht al trok. „Zie je wel, 't is Kee Moggré, Kee-van-den-domenie. Ik kon er zopas niet opkomen". Zestig jaren vallen weg voor Bodderij. Hij ziet zichzelf staan op de stoep van de pastorie, temidden van andere kin deren. Het is Nieuwjaarsmorgen en zij gaan domi nee veel heil en zegen wensen. Dan verschijnt Kee, die ze allemaal een plaatje geeft en een snoepje. En daar staat ze nu weer, de dienstbode van de dominee, struis zoals ze was in haar beste jaren. De oude mevrouw Bauer is op onze komst voorbe reid en wil ons met genoegen ontvangen. Verras send snel is zij bij de deur. Zij gaat ons voor naar een allervriendelijkst kamertje, wijst op de stoelen en zegt: „Wees gezeten". Haar uiteenzetting is helder en bondig. Het jonge echtpaar Bauer bezat enkele woninkjes op Sint Anna. Zij verhuurden aan schilders. Zo „Oor, Bodderie moet tuus komm'n Kee van den domenie 65

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1970 | | pagina 29