1 Zelfportret van Johann Georg Dreydorff minee die met liefde de tuin van de pastorie verzorgt „een feestdisch van kleuren: bedden met rozen staan er in stille pracht, begonia's en orchi deeën laten er hun kleuren lichten". Heel anders beschrijft Stijn Streuvels zijn aankomst te St. Anna: „We landden aan in een kraakzinde lijk doeningje bij Moeder Bodderij, in de ouder- wetsche gelagkamer, in de blijde bijeenkomst der landschapsschilders. Moeder knikte ons vriendelijk goeëndag en verdween in de zijkamer". De schilders zaten op de zon te wachten; er was een mist gekomen die niet wilde opklaren. De dochter Bodderij, Zanne, schonk koffie en de schil ders bespraken het werk van gisteren waaraan men verder niet kon werken, berustend als mensen die zich onderwerpen aan de wil van natuurelementen. „Er was een Duitschman, een mager kereltje met vinnige oogen die flikkerden bachten de groene glazen van een zwaar ronden bril; een Brusselaar die met de steedsche gezochtheid zijner kleeding en manieren, hier in dat verre nest buiten zijn plaats verdoold scheen als eene wonderheid; een Kempenaar met Christuskop en rossen baard die maar zelden een schuchter woord in de luide reden bracht. De Duitschman met de bril is zeer waarschijnlijk Dreydorff geweest, wiens zelfportret nu in een hoekje hangt van de linkervoorkamer van mevrouw Bauer. De in 1873 te Leipzig geboren Johann Drey dorff, bekend in Duitse kunsthistorische werken als Dreydorff-Knocke, heeft in St. Anna de invloed van Baum ondergaan, maar is hem niet gevolgd in de kunst van de stippeltechniek, het pointillisme. De onderscheiding tussen neo-impressionisme en pointillisme laten wij graag aan kunsthistorici over, maar het is wel van belang voor de levensgang van Baum. De schilder had zijn verblijf in Weimar onderbroken voor reizen naar Nederland in 1884 en 1886, waar hij sterk de invloed onderging van de oude meesters. Zijn belangstelling voor de natuur werd steeds intensiever. Urenlang kon hij in de sneeuw staan, om half bevroren maar opge wekt, naar zijn atelier terug te keren. Nog kort voor zijn dood in 1932 spreekt hij over de vreugde van steeds nieuwe ontdekkingen in de natuur. Hij wist nu ongeveer hoe hij bomen moest schilderen. In 1890 ziet hij te Parijs de werken van de impres sionisten Monet, Pissarro en Sisley, die diepe indruk op hem maken. Nog dezelfde zomer vertrekt hij naar Knokke en hier begint zijn overgang naar het impressionisme. De werken van Seurat en Signac zijn voor hem van veel betekenis. Zij kunnen hem niets leren over het tekenen, maar wel over het koloriet. Knokke was in die tijd al een interna tionaal centrum van schilders en schrijvers. Rond 1880 ontdekten Alfred Jacques Verwée en Theo van Rysselberghe Knokke als het oord van vissers en boerenarbeiders met duinen en strand, ruimte en licht. Als Verwée in 1895 overlijdt dan is Knokke al op weg een badplaats te worden. Dat heeft tot ge volg gehad dat verschillende schilders St. Anna opzochten. Trouwens Cadzand is ook in trek. In 1893 is de bekende tekenaar, schilder en architect Henry Van de Velde met paasvakantie in Knokke. Op uitnodiging van Theo van Rijsselberghe, diens vrouw en haar vriendin, Emile Verhoeren, Willy Finck en Pierre Olin, die in het Badhuis van de familie Albregts te Cadzand vertoeven, gaat hij daarheen. Het gezelschap gaat een tochtje naar Sluis maken waarbij zij St. Anna aandoen. Die ontmoeting van Van de Velde met de vriendin van mevrouw Van Rijsselberghe, Maria Sèthe, is het be- qin van een romance, die zal leiden tot een huwe lijk. Baum had in Knokke jarenlang natuurstudies ge maakt: tarwevelden, weiden, bomen, hekken en dorpsgezichten. Er zijn zo van die combinaties van de naam met hetgeen de naamdrager doet: voor Baum betekende de boom een middel om tot de zin van de natuur door te dringen. Hij leefde in die tijd in een wereld van licht en schaduw met Pissarro, die ook in Knokke werkte, als voorbeeld. In 1895 ging hij in St. Anna wonen, waar hij onder dak vond in het oude stadhuisje, dat om als atelier te dienen van grote ramen werd voorzien. 68

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1970 | | pagina 32