P. Stortenbeker, Vroege morgen weten niet te geloven, „dat schilderstukken van mejuffrouw Abrahams en den heer Grauss de Mid delburgers of vreemdelingen naar het museum zou den lokken". Samen met Henri Tak had hij al eens voorgesteld om voor het grote bedrag, dat in kas was, een Israels aan te schaffen, maar de meerder heid van het bestuur had er de voorkeur aan gegeven een zestal stukken „van mindere goden" te kopen, „omdat men de kunst moest aanmoe digen"26). Ondanks de mening van Tak en later van Sprenger, week men niet af van de in 1886 ingeslagen weg. Het houden van schilderijen tentoonstellingen en de daaruit voortvloeiende op richting van een tentoonstellingsgebouw en mu seum waren tot stand gekomen als gevolg van een algemene opleving van de belangstelling voor kunst en het verzamelen daarvan. In het reeds ge noemde „Levensbericht" lezen we: „Op zijn lang durige reizen had De Stoppelaar kunnen waarne men dat die lust overal opnieuw begon te ontwa ken, en dat zelfs kleine steden verzamelingen aan legden". Het feit, dat er te Middelburg een museum moest komen, is misschien vergelijkbaar met het tegenwoordig streven in vele gemeenten naar het bezit van een (overdekt) zwembad, een sporthal, een kunstijsbaan en een schouwburg. Intussen werden de zalen nog steeds door de Con frérie geregeld aan derden verhuurd, ondermeer voor het houden van Zeeuwse Nijverheidstentoon stellingen (1888, 1904), een tentoonstelling van voor werpen, gemaakt door krijgsgevangen Zuidafri- kaanse Boeren (1902) en een tentoonstelling van oude zilverwerken (1906). Bij gebrek aan een depot, moesten de schilderijen in die gevallen worden op geslagen op een vochtige zolder, in de garderobe of elders in de stad 27). Dit regelmatig terugkerend heen en weer gesjouw met de collectie, was naar de mening van het bestuur een ongewenste toe stand. Om van dit bezwaar af te komen, werd in 1909 het recht van de Confrérie om aan derden te verhuren voor 50,per jaar afgekocht. De ver eniging betaalde nadien per jaar 75,huur aan de Confrérie. Sinds 1904 was hef hele gebouw in gebruik van het Kunstmuseum. In datzelfde jaar zag de vereniging „Uit het Volk-Voor het Volk" er verder vanaf schil derijententoonstellingen te organiseren; de even eens in 1904 opgerichte vereniging „Voor de Kunst" nam dit van haar over. „Voor de Kunst" hield haar tentoonstellingen echter niet in het Kunstmuseum, maar in de Sociëteit Sint Joris aan de Balans. Het Kunstmuseum, dat bij de oprichting toch uit drukkelijk hiervoor bestemd was, kreeg tot na de eerste wereldoorlog geen kunsttentoonstellingen meer! Maar men animeerde dit zelf ook niet: een verzoek van Haagse hedendaagse schilders, in 1912, om te exposeren werd geweigerd, omdat men bezwaar had het eigen bezit op te moeten bergen of „onzichtbaar" te maken28). Het bezoek bleef miniem: 95 bezoekers in 1907, 44 in 1908 29). Ongetwijfeld zal, zoals werd aange nomen, de ongunstige ligging van het gebouw hier debet aan geweest zijn, maar tevens realiseerde men zich te weinig, dat het niet alleen hieraan kon liggen. Had men een kwaliitief belangrijker kunst collectie bezeten en het houden van tentoonstellin gen aangemoedigd (waarbij hef immers mogelijk was een deel van de eigen collectie te laten han gen) dan zou men, bij een eventueel gebrek aan belangstelling, terécht hebben kunnen klagen. Ook de toestand, waarin het gebouw verkeerde, gaf geen reden tot optimisme. De constructie van het glazen dak scheen niet in orde te zijn. Ondanks 43

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1970 | | pagina 7