talrijke reparaties traden herhaaldelijk lekkages op en de vochtigheid was zo groot, dat alleen met flink stoken schade aam de schilderijen beperkt bleef. „Bij de minste regen lekt het dak door" luidt één der vele klachten uit de jaarverslagen van vóór de eerste wereldoorlog 30). Toen en later heeft men dit euvel nooit afdoende kunnen bestrijden. Het ons reeds bekende bestuurslid Sprenger vond, dat het zo niet langer ging. In een speciaal belegde vergadering stelde hij voor alle schilderijen na taxatie van de hand te doen aangezien „uit het weinige bezoek blijkt, dat een museum hier niet op zijn plaats is"31). Dit voorstel werd echter door de overige bestuursleden afgewezen. In 1915 werd op nieuw voor 29 jaar Koninklijke Goedkeuring aan gevraagd en verkregen. In dit verband is het nuttig eraan te herinneren, dat elders op Walcheren sedert 1911 tentoonstellin gen werden georganiseerd, die wel artistiek van grote betekenis waren nl. de Domburgse zomerten- toonstellingen op initiatief van Jan Toorop. De ge middelde bezoeker zal toen ongetwijfeld niet heb ben beseft, dat hier „historie" is gemaakt, waar over later in publicaties uitvoerig zou worden ge schreven. Hoewel daar werk van o.m. Toorop (1858- 1928), Jacoba van Heemskerck (1876-1923) en Mon driaan (1872-1944) heeft gehangen (van deze laat- sten varieerden in 1911 de aankoopbedragen van 30,tot en met 350,is van genoemde kunste naars door het „Kunstmuseum" nooit iets aange kocht 32). Op 8 november 1917 werd het gebouw door mili tairen gevorderd, het museum werd gesloten en de schilderijen opgeborgen. De heropening in 1919 was een feestelijke gebeurtenis, waarbij tal van genodigden aanweziig waren. De pas geverfde en voor deze gelegenheid versierde zalen boden een geheel ander aanzien, terwijl de stemming nog ver hoogd werd door een strijkje en aangeboden thee. Het leek erop of men het museum nieuw leven in wilde blazen, toen de voorzitter mr. J. J. Heyse in zijn openingstoespraak bekend maakte, dat de ten toonstellingen van „Voor de Kunst" voortaan in de zalen van het museum zouden plaats hebben en te vens, dat de collectie in het vervolg iedere middag te bezichtigen zou zijn 33). Sindsdien werden jaar lijks twee of drie, soms meer tentoonstellingen ge houden, waarvan de bezoekers dan tevens de eigen collectie in de andere zalen mochten bezichtigen. Deze naoorlogse exposities, waarvoor men meestal een combinatie van kunstenaars zocht, gaven door gaans werk te zien van matige Nederlandse kunste naars, met als uitzondering werk van de Maat schappij van Kunstnijverheid (De Lorm, De Bazel, Hildo Krop, De Groot en Van Dissel) in 1922 en van Jacoba van Heemskerck in 1924 (retrospectieve, overgenomen van het Stedelijk Museum te Amster dam) waarbij Marie Tak van Poortvliet een lezing hield 3"). Het aantal bezoekers van deze tentoonstellingen varieerde van ±50 tot en met 30035). De eerste zaal werd voorts regelmatig benut door Zeeuwse kunstenaars om er hun werk te exposeren. Kimpe, Van Dijck, Koets en Heymans behoorden tot de E. Frankfort, Het morgengebed. Dit schilderij is in 1967 verkocht aan het Joods Historisch Museum te Amsterdam geregelde exposanten. Meermalen werd waar derend gesproken over de „prachtige localiteit" 36), vooral toen het museum in 1925 een verjongings kuur had ondergaan, waarbij de eerste twee zalen werden voorzien van een lichtbeschilderde jute- bespanning, terwijl velums voor diffuus licht wer den aangebracht en elektrisch licht werd aange legd. Een belangrijke modernisering was wel, dat men de schilderijen meer ruimte had gegeven en ze niet meer als een lapjesdeken dicht naast, boven en onder elkaar ophing. Weer was daarna het museum feestelijk heropend, ditmaal opgeluis terd door een dameskoor onder leiding van Jan Kuiler, dat op muziek gezette verzen van P. C. Bou- tens ten gehore bracht, en een trio voor piano, viool en cello37). Maar ook na deze hoopgevende vernieuwing bleef de zozeer gewenste belangstelling uit. Haalden in 1928 de bezoekers, buiten de tentoonstellingen om, nog het aantal 98; in 1934 kwam het niet hoger dan 20!38). Het ledental der vereniging was inmid dels geslonken tot acht (het aantal der bestuurs leden). Tot het eind toe bleef dit aantal nagenoeg constant. Donateurs waren er nog maar drie39). In 1933 ging het gebouw in eigendom over aan de vereniging. De Confrérie ontving er 3.500,voor. De belangrijkste aanwinst van de hele verzameling werd in 1936 door een legaat verkregen. Het is de prachtige rietpentekening van Vincent van Gogh (1853-1890): Gezicht vanuit het gesticht St. Pol-de- Mausole te St. Rémy, 1889, uit de nalatenschap van 44

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1970 | | pagina 8