Zeeuwse Boerin Hammacher lijkt deze zin op de eerste plaats ge schreven te hebben naar de mens Chabot. Deze was echter ook zo zeer de schilder Chabot dat we in het werk dat in die tijd ontstaat een duide lijke honorering van die karakteristiek vinden. Chabot komt toe aan een brede, vrije borsteling, zijn kleuren springen open in alle hevigheid, zijn doek wordt groter, de verf gaat spreken: een schilder staat oog in oog met zichzelf en midden in wat we jaren later een eerste lente zullen noe men. Duidelijk is dan dat Zeeland en Chabot elkaar een en ander hebben aangedaan. Chabots contacten met Walcheren gaan verder terug dan '33. Mevrouw A. Chabot-Tolenaars: „Vanaf 1929 kwamen we elke zomer een tijdje naar Oostkapelle. Dat was bij Kees den Hollander, vlak bij Duinbeek. Daar is mijn man van Zeeland en Walcheren gaan houden. We kregen er akelig veel te eten, we fietsten en wandelden. Het was er nog zo stil. Als je 's avonds langs het strand ging vond je de volgende ochtend je voetstappen nog". Henk Chabot nam er zijn schetsboek mee, maar werkte niet. Het idee aan tekenen en schilderen kwam pas toen hij per fiets Vrouwenpolder had ontdekt. Rond de timmermanswerkplaats van Willemse vindt hij enkele leegstaande huisjes. In 1933 worden er twee betrokken, één op het noor den in de Dorpsstraat wat het latere atelier wordt en het andere, het woonhuis, op het zuiden. Kosten: tweemaal 2,50 per week. De Chabots zijn er blij mee, het dorp gruwt van dit soort overvraging: de eerste sporen van de allereerste zomergasten liggen nog te vers, blijkbaar Waarom heeft Chabot in het voetspoor van de Toorops, Mondriaan, Jacoba van Heemskerck, Lu cie van Dam, Le Fauconnier en Góth juist Walche ren, tot kort voor zijn komst nog graag gezien als een soort kunstenaarskolonie, uitgekozen voor zijn eerste lente? Het is een vraag die met betrekking tot de hele bovengenoemde bent al herhaalde malen is ge steld. De mensen die graag willen antwoorden, zeggen dat het hoge heersende licht van Walche ren als trekker heeft gefungeerd. Blond licht boven een groen eiland, kaïn het mooier, lucider? Kun stenaars konden er sereen in stijgen, opgaan, ze konden er in baden, rondtollen, mee-mousseren. Ik heb Van Schagen hij heeft ze gekend „ja" horen zeggen tegen het licht, ik heb G. A. de Kok het woord „economie" horen gebruiken, waarbij hij doelde op de koopkrachtige riche die ten tijde van Domburgs „heilige jaren" door de simpele aankoop van werken uit de schildersbent de kun stenaarskolonie wel zeer gunstige vestigingsfacto ren zou hebben geleverd. Van Schagen op zijn beurt gelooft niet zo erg in het aankoopbeleid van de richards, de kakelbonte prinsen Koedasjew, de benarde vaerzen schrijven de Carmen Sylva's en de kurende graven von und zu. Hij houdt het bij het licht. Er zal van beide wel wat in zitten. Zou het alleen de economie zijn, wellicht was het bestaan van Domburg als kunstenaarsdorp nog kortstondiger geweest. Zou het alleen vanwege het hoge heer sende licht zijn, dan zouden we vandaag nu het tekort aan licht, lucht en ruimte dichtbij de kwali ficatie „schrijnend" staat, op ons goede Walche ren wel over de artiesten (én vanzelfsprekend zij die mede de kring plegen te vormen) moeten struikelen Welke factoren zijn klimaafbepalend? In het grote Vlaamse kunstenaarsdorp Sint-Martens-Lathem was het naar men met stelligheid zegt, een zeker kudde-instinct en de persoon van de kunstminnende gemeenteschrijver Albijn van den Abeele. Het duur de allemaal van 1898 tot 1918. Toen was Van den Abeele dood en spoedig daarna geen spoor meer te bekennen van De Saedeleer, Minne, Van den Berghe, Servaes, de broers Van de Woestijne en De Smet 86

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1970 | | pagina 10