litieagent achter zo'n jong aan ik herinner me, wat mezelf betreft, generlei psychische schade van het geval, waarschijnlijk vond ik het alles wel fijn, met Herman in het verschiet. Alleen toen ik in de grote laan van Berken bos maar eens in draf sloeg het was per slot een kilometer of wat kreeg ik een commando: „niet 'öllen! niet óllen!" ik gehoorzaamde braaf, we kwamen er ten slotte toch wel. Ik herinner me niet al te veel meer van onze jongensbedrijven die dag, alleen maar dat het een saaie dag was, echt een flop. Wat bleek? Er logeerde nog een Rotterdams jongetje, waarschijn lijk bedbeld als gezelschap voor Herman, een bleek, wat gelig, wat gemelijk, wat wantrouwig jong eerst tientallen jaren later ben ik de situatie gaan begrijpen: dat was geen succes ge weest en toen moest ik komen, Chrisje die zo aar dig spelen kon, als professeur d'amusements Het jongetje keek me even, spottend, aan en toen wist hij het al. Ik niet. We hebben eerlijk allebei ons best gedaan die dag, Herman en ik, maar er was iets mis, het bleef allemaal dood en gedwon gen, er wou iets niet. We hebben die dag geen plezier gehad en het zou veertig jaar duren eer ik Herman wéér ontmoette. In Rotterdam. Herman Hintzen, dat was toen Mees en Zonen, het grote bankierskantoor op de Blaak. Het jongetje ont moette ik toen ook weer, een jaar of zeven eerder al, in een ambtelijk verband, waar hij méé bij betrokken was. Hij was toen een tamelijk gerenom meerd advocaat, nog altijd wat gelig, een mooie Glatze, erg nerveus en van een geforceerd grap pige gezelligheid, een zeer maatschappelijk man was hij geworden. Niet mijn genre, hoewel hij één sympathiek punt verworven had, dat ik royaal in zijn credit boekte: hij droeg een onooglijk oud hoedje. Vond hij lekker blijkbaar je moet ook de lichtzijden van je antipathieën erkennen, het had iets origineels. Schaduw was weer wel, dat hij me een paar jaar later op een allerhoffelijkst en -zakelijkst ingeklede manier beentje probeerde te lichten. Hetgeen volkomen mislukte sans ran cune, vrind, maar ik heb daar toch wel enig plezier aan beleefd. Herman daarentegen bleek de oude Herman nog. Niet, dat we ooit nog één woord over die goede oude tijd gewisseld hebben, we bleven vormelijk mijnheer spelen, vriendelijk, maar de afstand werd van beide zijden keurig bewaard alleen lichtte er af en toe wel iets in zijn ogen een héél verscholen „weetjenog" hebben we wel gewisseld en ik vermoed, dat we het allebei zó véél treffender genoten hebben dan wanneer we in familiariteit waren vervallen. Hij en Brevet van de Brevetten niets dan goeds! kwamen al spoedig na de ramp van 1940 met een zéér suffisant bedrag aandragen om de werkeloos geworden beeldende kunstenaars, re clametekenaars, grafici en wat er allemaal méér aan „beeld'end voetvolk" plotseling brodeloos ge worden was, weer aan de gang te helpen. Er werd een Commissie voor de Beeldende Kunst gesticht, met een wethouder als voorzitter. Herman Hana, een beschermeling van de Hintzens, werd als advi seur gecharterd, ik had het secretariaat en we hebben er een paar goede jaren mee gehad. Was er geld nodig, dan stonden Mees en het Trust kantoor klaar tot de Cultuurkamer kwam en het Kunstenaarsverzet geleidelijk onze plaats innam. Toen was de pret uit. Van al deze dingen wisten we daar op Duinbeek toen nog niets en het hele geval zou misschien alleen maar als een uitzonderlijk vervelende dag in mijn memorie zijn blijven hangen, als daar niet dat éne hoogtepunt was geweest dat me nog steeds niet loslaat: er werd geluncht. Een brede tafel en een heel gezelschap, tegenover me papa Hintzen, naast me Herman. Het respect, dat ik voor papa Hintzen had, zou die dag nog meer toenemen. Laat ik even mogen uitweiden over dit respect. Van huis uit had ik ontzag voor rijke mensen, een ontzag, dat steeg, naarmate ze me aesthetisch méér bevredigden ik schijn nu eenmaal zo aan gelegd, er is eigenlijk niets in de hele schepping, dat me zó grijpt als mooi! Wel dan, hij had diie dag een lichtgrijs, heel soepel flanellen kostuum aan, met een wit streepje. Ik kende die pakken wel, had er zelfs een naam voor. Bankierspakken waren het, de bankier Hendrikse toen nog niet Hendrikse Hoegen had er ook zo een en Willem Laane, almede bankier, Bergen op Zoom, en niet te vergeten notaris Hosang notarissen zijn immers halve bankiers, dat klopte dus wel. Bovendien had de oude Hintzen een fijne kop, een soort el Greco-gezicht, zou ik later vinden. Er werd in onze omgeving „goed over hem gespro ken", veel later zou je gaan begrijpen, dat zulks wel verband hield met zijn krachtige activiteit op charitatief terrein indertijd in Rotterdam. Hij be woog zich makkelijk, soepel als het flanel van zijn kostuum, een Fransman had je kunnen denken, maar dan langzamer, heel veel rustiger. Enfin, ik keek al behoorlijk tegen hem op, al wist ik toen nog niet zo precies, waaróm eigenlijk en laat hij toen met een vorstelijke rust, met een zekerheid alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, een klein kaasje open snijden en daar met een lepel uit diepen oei, dat moet een vloeibare, romige kaaszaligheid geweest zijn daarbinnen, ik zag het met open mond aan, ik wist wel, dat ik daar niet om vragen moest, het is dan ook alleen maar schouwspel gebleven. Schouwspel, maar mét een levenslang hangen naar het moment dat ik eens zó hoog op de Olympus zou zijn gezeteld, dat ik natuurlijk in een soepel, lichtgrijs flanellen pak, met een wit streepje mijn zilveren lepel zou dopen in ook zo'n kaasje een zonnige obsessie is het geworden, zoals misschien heel vrome mensen van de Hemel geobsedeerd leven. Ze begeleidt me nog steeds en nog steeds leef ik in een soort heilsverwachting, als ik me weer even mijnheer Hintzen daar op Duinbeek met die lepel voor de geest haal. Je hèbt van die dingen, die niet meer wèg willen. Dat kaasje is me nog steeds niet geworden. Misschien ook maar beter zo. 90

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1970 | | pagina 14