Zeeuws prentenboek L. W. de Bree M. P. de Bruin Voorlaatste dag van april, dag van lintjesregen en windkracht tien. Onder langs de dijk van de voor malige Pluimpot, tussen Scherpenisse en Gorishoek, verlaat schaapherder Poot met zijn kudde de nog winterse camping waarop hij een poosje beschut ting heeft gezocht. Een schaap en haar lam staan beteuterd voor de wielen van ons wagentje. Stop. Fotograaf Kotvis vraagt of hij een prentje mag maken van de troep. „Beljaet" zegt Poot. Maar zelf wil hij niet geportretteerd worden, van z'n leven niet. Een nog al felle uitspraak voor een man die zo'n kalm beroep uitoefent. Terwijl Cor de plaatjes schiet gaat de herder achterstevoren in de wagen zitten, voeten buitenboord; de wind drukt het por tier met kracht tegen zijn linker been. Poot gaat met honderdzestig schapen langs de dijk, alle dagen van het jaar. Zijn eigen schapen, jawel. Vader en grootvader gingen hem hier in voor en mogelijk overgrootvader ook al, maar met de vier de Poot in successie is toch de laatste in dit vak aangetreden. Er zit nog wel een boterham in de schapen, doch niet veel meer. De wolprijzen lopen jaar na jaar terug vanwege „al die nijlon en drijlon". En wat de consumptie aanbelangt: „Zeeu wen bin nie' zóó schaepevleesachtig, da' wefe' d'ere oak wè' Poot levert voor de Franse markt, de Fransen weten wat lekker is. „D'r gaef niks bove' 'n malse schae- pebout". De man heeft een helder blinkende druppel aan de neus en met enige zorg wacht ik af waar die te recht zal komen. Precies op tijd buigt de herder het hoofd over de treeplank, het valt dus mee. De Bruin: „Hoeveel lammeren hebt U bij de kudde?" Poot: „Ander'alf, da's te zegge' per ooi en per jaer. Mae' je moe' nie' dienke' da' je die aolle- maele 'oudt". De dijken waar de herder de enige op het eiland Tholen zijn dieren weidt, vervuilen zien- deroog. Sportvissers laten langs de Oosterschelde- dijk hun lege conservenblikjes achter, telkens loopt er weer een schaap met zo'n roestig ding om de hoef. Als je het niet bijtijds merkt gaan de schapen kreupelen. Poot heeft al dieren verloren doordat ze een vishaakje binnenkregen. „D'r sfaef nooit bie Voerwey 94

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1970 | | pagina 18