deren. Nadat aan de Vlaamse kust en langs de zuidelijke oever van de Westerschelde de visserij tot bloei was gekomen, kreeg de visserij ook vaste voet op de eilanden tussen Vlaanderen en Holland gelegen. Hoe snel dit proces zich heeft ontwikkeld is moei lijk na te gaan, doch zeker is, dat het in de der tiende eeuw al is begonnen en een halve eeuw later reeds een eind op streek was. Wanneer im mers in 1326 Koningin Isabella en haar zoon Eduand met een leger naar Engeland moeten worden overgebracht geven zij opdracht voor dit doel voornamelijk uit Zeeland 8 hulken en 132 haringschepen te huren. Hoe groot dit aantal ook lijkt, het zal slechts een deel van de totaal aanwezige vloot hebben bedra gen, waardoor reeds een aanwijzing van het belang van de Zeeuwse visserijvloot wordt gege ven. Bovendien wijst de aanwezigheid van hulken erop, dat Zeeland niet uitsluitend aan visserij deed, doch dat ook de vrachtvaart was vertegenwoordigd. Dat een belangrijk aantal, misschien wel de meer derheid van belde soorten van vaartuigen uit Zie rikzee afkomstig was wijst erop, dat deze stad een vooraanstaande positie in de Zeeuwse zeevaart innam. Incidenteel zijn er al eerdere gegevens met betrekking tot vrachtvaart en visserij uit Zierikzee. Uit het begin van de dertiende eeuw wordt bericht, dat in die plaats grote schepen worden gebouwd en toegereed en daarna uitzeilen om in verschil lende landen koophandel te bedrijven. Deze akti- viteiten zullen er zeker toe hebben bijgedragen dat de plaats in 1248 stadsrechten ontving, slechts enkele tientallen jaren later dan de Walcherse steden Middelburg, Domburg en Westkapelle en als eerste Zeeuwse plaats buiten Walcheren. Ook pleit het voor haar positie, dat zij in de tijd van de Vlaamse expedities tegen Zeeland in 1303 en 1304 een macht van 80 schepen voor haar veste zag verschijnen. Minder duidelijk is of de vrachtvaart, dan wel de visserij het eerstgeboorterecht van de zeevaart in Zierikzee bezit. Een vissersschip maakt gewoonlijk zijn reizen uit de thuishaven en doet weinig andere havens aan en het zijn juist de gegevens over het havenverkeer in bepaalde plaatsen welke onze bronnen van inlichtingen zijn wanneer het de zee vaart aangaat. Wanneer dan ook in 1316 een schip uit Zierikzee in een Engelse haven in arrest wordt gesteld met een lading van onder meer 200 ge zouten kabeljauwen, dan kan daaruit wel gecon cludeerd worden, dat het hier een geval van vrachtvaart betreft, doch het is niet zeker dat de kabeljauwen door vissers uit Zierikzee werden ge vangen, ook al is dat waarschijnlijk. Regelmatig komt men schepen in de eerste helft van de veer tiende eeuw in verschillende Engelse havens te gen, gewoonlijk ingeschakeld in het vervoer van visserijprodukten. Ook dat kan wijzen op een relatie met een eigen visserij, waarover de eerder vermelde huur van haringschepen in 1326 ons ove rigens zekerheid verschaft. Zonneklaar blijkt het ook uit een bekendmaking van Willem V, hertog van Beieren, die de schip pers van het St. Jacobsgilde te Zierikzee vergunt op eigen kosten een baken op te richten in de duinen van Schouwen en voor het onderhoud daar van een recognitie te heffen. De vrachtschepen zul len daarvoor een bedrag van vier groofen 's jaars moeten betalen en de haringschepen twee pennin gen van een groot per jaar, waarmede naar onze mening tegelijkertijd een aanduiding werd gege ven van de inhoudsverhouding van beide scheeps- typen. Deze verhouding ligt ook voor de hand, omdat de haringvisserij vóór 1400 uitsluitend gericht was op het aanvoeren van verse haring en van het zouten en het in vaten leggen op zee geen sprake was. Verse of licht met zout besprenkelde haring is een bederf I i j k produ'kt; daarom moesten er korte reizen worden gemaakt en was men gebonden aan kleine scheepstypen. De gezouten haring kwam in die tijd uit Zweden, welke haring onder de naam van Schonenharing vrijwel een monopoliepositie innam. Zierikzee had in deze handel een belangrijk aandeel. Het ligt geheel in deze lijn, dat de oudst bekende over eenkomst voor het in dienst stellen van convooi- schepen werd afgesloten tussen Zierikzee en Bri el Ie, twee steden welke in hun geschiedenis destijds een merkwaardige overeenstemming te zien gaven. In dit in 1369 gesloten contract beloven beide steden elk een convooischip naar de Noord Sont uit te sturen, welke schepen lief en leed met elkaar zul len delen, elkaar zullen bijstaan en gezamenlijk in Lübeck of elders zullen binnenlopen. Aangezien de meeste haring welke uit Schonen naar onze streken werd vervoerd, in Brugge werd verhandeld, ligt het voor de hand, dat ook de banden tussen Zierikzee en plaatsen aan het Zwin van betekenis zijn geweest. Ook past in deze aktiviteiten de me dedeling, dat in 1376 twee schippers uit Zierikzee met hun schepen geladen met haring uit Schonen, wegens storm de haven van Newcastle binnen liepen. Aan het eind van de veertiende eeuw stoelde de welvaart van Zierikzee duidelijk op de visserij en het visvervoer. De vijftiende eeuw Met betrekking tot de vijftiende eeuw stelde Van Houtte in een artikel over eenheid en differencië- ring van het Nederlandse marktgebied, dat op de delta-eilanden Zierikzee en Den Bri el niet zonder succes streefden naar ontwikkeling van hun bui tenlandse economische betrekkingen. Hun grootheid steunde vooral op de haringvisserij en zij trokken daardoor heel wat kooplieden tot zich. Het rayon van Zierikzee was vrijwel te ver gelijken met dat van de Walcherse steden, hoewel er bepaald minder vreemdelingen verkeerden en de handelsexpansie van de stad overwegend van haar eigen schippers en kooplieden afhing. Daar door is het de vraag of in dit geval van markt- handel in de eigenlijke zin kan wonden gesproken, in tegenstelling tot de Walcherse steden, welke de Vlaamse en Brabantse marktcentra in hun nabijheid hadden. Zierikzee was dan ook meer handelsstad dan marktstad. Tot op zekere hoogte is dit betoog van Van Houtte 78

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1970 | | pagina 2