den-maasgebied verplaatste, voornamelijk naar
Maassluis, met later Vlaardingen als belangrijke
tweede. Op beperkte schaal werd er in bepaalde
jaren ook aan deel genomen door Dordrecht, Rot
terdam, Schiedam, Brielle, Zwartewaal en Enkhui
zen.
Ook in de achttiende eeuw gaat de IJslandvaart
van Zierikzee door. Er zijn echter tekenen die erop
wijzen, dat het bedrijf het steeds moeilijker krijgt.
In 1726 klaagde' het Sint PietersgiIde in Zierikzee
over gebrek aan vissers en wordt aan schippers,
stuurlieden en matrozen verboden zich te verhuren
aan andere dan plaatselijke schepen. De visserij
is kennelijk op haar retour, hoewel er in 1711 nog
80 visserijschepen zijn.
Ruim dertig jaar later, in 1747, telt de stad een
hoeken/loot van 150 eenheden, waarvan 97 koop
vaardijschepen, zodat het aantal vishoekers tot 53
is gedaald. Daarna gaat het verder bergafwaarts
en zelfs de ondersteuning in geld in 1772 onder de
titel van premies kon het verval niet tegenhouden.
Bij het einde van de Republiek was er van de
visserij van Zierikzee weinig meer over en dat
overschot moest tijdens de Franse tijd de strijd
tegen de ongunst der tijden staken.
De tijd na 1815
Het herstel van de onafhankelijkheid van ons land
bracht in Zierikzee wel vreugde, maar geen wel
vaart. Volgen wij ds. Dompeling in een preek anno
1820 ter gelegenheid van de oprichting van een
nieuwe visserij. Volgens hem is alles verminderd,
is veel vervallen en verdwenen en hebben de mees
te inwoners nauwelijks genoeg om te bestaan. De
winter van het jaar 1816 heeft dat duidelijk bewe
zen, want de helft van de bevolking moest toen
leven van de aalmoezen, die geschonken werden
om hen in leven te houden.
Daarom stelt hij zijn hoop voor de toekomst op
een plan om de visserij te doen herleven door in
vier of vijf jaar tijds, liefst op stadswerven, zestien
visserijschepen te bouwen, waarvan reeds zeven
gebouwd zijn en een achtste op stapel staat.
Het eerste schip kwam eind 1818 in de vaart en dit,
Zierikzeese haven
83