gezamenlijk met de volgende schepen, had in 1820 voor een bedrag van 20.380,25 aan land gebracht. Men was de hoekwantvisserij trouw gebleven, want aangevoerd was verse kabeljauw en heilbot en hoe kon het anders ook 785 tonnen gezouten vis. Het resultaat leek niet ongunstig en men wilde een deel van de vloot ook in de haringvisserij ter zoute in zetten, hoewel de uitkomsten daarvan elders niet gunstig waren. Helaas is de hoop van ds. Dompeling de bodem ingeslagen. De opzet van Zierikzee in 1818 is niet het begin geworden van een nieuw tijdperk van bloei, noch voor de IJslandvaart, noch voor de zoutharingvisserij. Deze laatste kende in ons land het grootste aantal buizen van de negentiende eeuw in 1819; in 1859 was het aantal bijna gehal veerd en in dit aantal speelde Zierikzee niet meer mee. In hetzelfde jaar waren er in het gehele land nog maar zes schepen op de IJslandse kabeljauw visserij; deze tak van het bedrijf was in die tijd praktisch verdwenen. Zierikzee deelde, voor wat de visserij betrof, het lot van Brouwershaven en Veere, en daarmede1 dreigde het gevaar, zoals de eerder genoemde predikant het formuleerde, dat Zierikzee mettertijd van de lijst van steden zou worden geschrapt. Ware de visserij maatstafgevend voor Zierikzee geweest dan zou er van de stad, die nog altijd een juweel onder onze oude steden is, niets zijn overgebleven, want het jaarverslag van de visserij- inspectie over 1911 rangschikt Zierikzee onder de kleinste visserijplaatsen, nl. met één scheepje in de categorie van half gedekte of open roei- en zeil boten met een bruto inhoud van 15 m3 en een be manning van drie personen. Een droef einde van een bedrijfstak, die eens haar stempel op de stad had gedrukt. De laatste halve eeuw heeft een verandering ten goede gebracht, niet in een herstel van a'e zee visserij, maar door de opkomst van de mossel- cultuur. In 1965 waren 31 vissersvaartuigen in Zierikzee geregistreerd met een inhoud gezamen lijk van 485 B.R.T. Evenals in de bloeitijd is het een welvarende groep, maar ook voor hen zijn bij het doorgaan van het deltaplan de jaren geteld. De vissersbevolking van Zierikzee hoopt nog steeds op een wijziging van de plannen, waarbij de Oos- terschelde open zal blijven. Zij kunnen zich hun stad zonder vissersbevolking en zonder verbinding met het zilte nat niet voorstellen, en wat dit laatste betreft, velen met hen. literatuur A. Beau jon. Overzicht van de geschiedenis van de Neder- landsche zeevisscherijen, Leiden 1885. H. A. H. Boelmans Kranenburg. Zeescheepvaart in Zuid-Holland 1400-1550, Zuid-Hollandsche Studiën deel XI, Voorburg 1965. J. A. Dompeling. Leerrede ter gelegenheid van de oprichting der nieuwe Zierikzeesche visscherij, Zierikzee 1821. J. A. van Houtte. Het Nederlandse Marktgebied in de vijftien de eeuw, eenheid en differenciëring. Bijdragen en mededelin gen van het Historisch Genootschap, 70e deel. Groningen 1956. Nederlandsche Jaerboeken, Amsterdam, 1748-1765. J. F. Niermeyer. Een vijftiende eeuwse handelsoorlog: Dord recht contra de bovenlandse steden, 1442-1445. Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap, 66e deel, Utrecht 1948. J. Reygersbergh. De oude chronycke ende historiën van Zee- landt, Middelburg 1634. M. Simon Thomas. Onze IJslandvaarders in de 17e en 18e eeuw, Amsterdam 1935. M. Smallegange. Nieuwe Cronyk van Zeeland, Middelburg 1696. H. J. Smit. Bronnen tot de geschiedenis van den handel met Engeland, Schotland en Ierland, R.G.P. no. 65, deel I, le en 2e druk, 's-Gravenhage 1928. 84

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1970 | | pagina 8