Een acnttiende-eeuwse beschrijving
van het huis Ter Hooge op Walcheren
A. P. de Klerk
„Het eiland Walcheren was vanouds het land van
de buitens; vooral aan het einde van de 18e eeuw
moet het een waar lustoord hebben gevormd, ge
tooid als het was met niet minder dan 120 belang
rijke kastelen en buitenplaatsen" [1], Tot één van
deze 120, en gelukkig tevens tot de aanzienlijk
kleinere groep van monumenten, welke Van Swig-
chem in het tweede deel van de ondertitel van zijn
recent artikel [2j aanduidt, behoort het huis Ter
Hooge op Walcheren [3], Hoewel naar ons weten
nog nimmer een volledige inventaris is opgemaakt
van de voormalige kastelen en buitenplaatsen die
Zeeland telde, zodat ook een onderzoek naar de
geografische verspreiding wel moest uitblijven, is
het duidelijk dat Ter Hooge behoort tot één van de
twee opvallende concentraties van kastelen c.q.
buitenplaatsen die het eiland Walcheren rijk was
en ook thans nog bezit. Wij doelen hier op: ener
zijds het duingebied dat zich uitstrekt van Dom
burg tot Vrouwenpolder [4] en anderzijds de strook
ter weerszijden van de weg van Middelburg via
Koudekerke naar Vlissingen [5]. Van deze laatste
groep maakt Ter Hooge, even ten zuidwesten van
Middelburg aan de Koudekerkseweg gelegen, deel
uit. De bronnen zijn zeer zwijgzaam wat betreft de
vroegste geschiedenis van dit huis, dat in oor
sprong toch, als één van de weinige in deze pro
vincie, op een hoge ouderdom aanspraak schijnt
te maken.
Twee handschriften
Alvorens in een later stadium te trachten een bij
drage te leveren tot de geschiedenis van het huis
en zijn bewoners, is het wellicht interessant thans
aandacht te schenken aan de enige ons bekende
poging een vrij uitvoerige beschrijving van Ter
Hooge te geven. Het betreft een tot nu toe waar
schijnlijk nimmer volledig gepubliceerd handschrift,
getiteld: „Beschrijving van de Ridderlijke Hofstad
Ter Hooge. Opgesteld door Jona Willem te Water,
Predikant te Vlissingen". Het manuscript bevindt
zich, in tweevoud, tussen stukken van allerlei aard,
in de Verzameling Verheye van Citters [6], Het eer
ste van de beide ongelijke exemplaren bestaat uit
een aantal tot een boekje met de afmetingen van
16 bij 20 cm gevouwen en aaneengenaaide bla
den; het telt 31 genummerde pagina's en is voor
zien van een goudkleurige kaft. De eerste pagina
fungeert als titelblad, terwijl de tekst op de tweede
pagina ons inlicht over de persoon aan wie Te
Water zijn beschrijving opdraagt: „Aan den Hoog
Edelen Gestrengen Heere Mr. Cornelis Kien van
Citters, Heere van Ter Hooge, Hoogbailluw en
Rentmeester Generaal van Zeeland Bewesten
Schelde, Bewindhebber der Oost-Indische Maat-
schappije ter Kamer Zeeland enz. enz. word deeze
beschrijvinge van het aloud en adelijk Slot Ter
Hooge, ten deele uit de aantekeningen van zijnen
Vader, ten deele uit andere gedrukte en meest on
gedrukte schriften samengesteld met den hoogsten
eerbied en een hartelijken heilwensch, dat het hem
en zijn aanzienlijk Geslacht welgaa tot in lengte
van dagen opgedragen door Deszelven Ootmoe-
digen Dienaar Jona Willem te Water". Het tweede
exemplaar heeft een soortgelijke vorm, doch de
pagina's, waarvan er 15 genummerd zijn, hebben
iets grotere afmetingen en zijn niet ingenaaid, ter
wijl ook de omslag ontbreekt. De opdracht bevindt
zich hier achterin en de ondertekening luidt: „Ex
autographo 1776 Verheije van Citters". De voetno
ten, ruim 60 in getal en aangeduid d.m.v. letters,
bevinden zich in beide exemplaren onderaan de
bladzijden. Ook de tekst van beide beschrijvingen
is niet geheel identiek. De schrijver van het twee
de exemplaar heeft zich enkele verkortingen ver
oorloofd, terwijl hij tweemaal een gegeven ver
meldt, dat de schrijver van het eerste exemplaar
blijkbaar onbekend was, zodat deze op die plaats
slechts enige ruimte openlaat [7]. Tevens laten bei
de handschriften ons in het onzekere wat betreft
het aantal gemeten dat de tot Ter Hooge behoren
de landerijen groot zijn. Het handschrift van beide
beschrijvingen is volkomen verschillend. Het is niet
erg waarschijnlijk dat de tekst van het eerste
exemplaar, dat gedateerd is MDDCCLXXIV, eigen
handig door Te Water is geschreven. Vergelijking
van het handschrift met dat van de door Te Water
geschreven notulen van de op 3 december 1767
gehouden vergadering van de Classis Walcheren
[8], waarvan hij, als (achtereenvolgens) predikant
te Veere en Vlissingen [9], bij toerbeurt scriba was,
toonde geen duidelijke overeenkomst. Een en an
der behoeft echter niet uit te sluiten dat dit exem
plaar niet het eerste en enige authentieke is. Het
tweede is in ieder geval een twee jaar later ge-
128