zoude mogen werken, en mijnen verderen leeftijd
rustig doorbrengen" [14], Begrijpelijk is het dat hij
hierna de benoeming tot Professor Philosophiae et
Historiae aan de lllustre school te Middelburg gre
tig aanvaardde [15]. Als opvolger van Justus
Tjeenk was Te Water van 1783 tot 1785 eerste
secretaris van het Zeeuwsch Genootschap der We
tenschappen, een functie waarvan de vervulling
toentertijd niet altijd een onverdeeld genoegen
blijkt te zijn geweest [16]. In dat laatste jaar volg
de de benoeming tot hoogleraar in de theologie
en kerkelijke geschiedenis aan de Leidse universi
teit, waar hij tweemaal het rectoraat bekleedde.
Bij zijn vertrek uit Middelburg werden zijn verdien
sten gehonoreerd met een gouden gedenkpenning,
„Welke aan Hem,. met eene treffende Aan
spraak, werdt overgegeeven" [17], Op 19 oktober
1822 overleed deze veelzijdige geleerde, wiens be
tekenis op velerlei gebied slechts te benaderen
valt [18].
De hierna te bespreken beschrijving van Ter Hoo-
ge moet blijkens de datering gedurende de Vlis-
singse tijd van Te Water geschreven zijn en dus
niet in Middelburg, zoals wellicht uit zijn woorden
valt te concluderen. De tekst van het opstel was,
zo blijkt uit een opmerking in zijn „Levens-Berigt",
niet voorbestemd in druk uitgegeven te worden
[19], Als zodanig, maar ook als manuscript, ont
breekt het zowel in de bibliografie van Te Waters
eigen hand, alsook in die van Van der Aa en
Nagtglas [20].
De enige plaats, buiten Te Waters autobiografie,
waar melding wordt gemaakt van het bestaan van
de beschrijving van Ter Hooge, is de catalogus
van de Zelandia lllustrata. Zowel de beschrijving
als een aantal aldaar genoemde tekeningen van
het huis, blijken door de Middelburgse arts
Dobbelaer de Wind [21] geschonken te zijn aan
het Zeeuwsch Genootschap [22]. Zoals reeds ge
meld, bevindt de beschrijving, evenals de copie er
van, zich momenteel in de verzameling, welke ge
noemd is naar, en bijeengebracht door Te Waters
vriend, Verheye van Citters [23].
De bronnen
Wat betreft de bronnen welke Te Water voor zijn
studie raadpleegde, blijkt uit de hiervóór geciteer
de opdracht dat als zodanig allereerst door zijn
vader gemaakte aantekeningen dienden. Dat Wil
lem te Water al eerder, hoewel zijdelings, met de
historie van Ter Hooge in aanraking moet zijn ge
komen, blijkt o.a. uit de ongetwijfeld van hem af
komstige aantekeningen bij de eerder genoemde
lofrede op het geslacht Van Borsele [24], Tevens
valt één en ander te concluderen uit het contact
dat het hoofd van de familie Van Borssele met
hem opnam nadat algemeen de adellijke afstam
ming van hen in twijfel werd getrokken [25]. In de
tweede plaats grijpt Te Water bij voortduring te
rug op een zeer importante, doch thans helaas niet
te achterhalen bron, namelijk de „Genealogie
M. S. der Heeren van Borssele" van de hand van
Ruisch de Bruin. Een exemplaar van deze genealo
gie (volgens Heeringa, die zelfs het bestaan van
de auteur ervan betwijfelt, een „geheimzinnig
werk") zou in het bezit moeten zijn (geweest) van
het Genootschap [26], Verder ontleent de auteur
veel gegevens aan meer bekende werken zoals
„Het hoog adelyk en adelryk Zeeland", geschreven
door zijn vader, verder aan Van Grijpskerke
(wiens elfde hoofdstuk van ,,'t Graafschap van
Zeeland" op aandrang van de Van Borsele's, om
gelijke reden als om welke zij Te Water raad
pleegden, door de laatste in 1761 werd gevoegd
achter „Het hoog adelyk Zeeland" en uitgegeven
[27]). Van Mieris, Le Petit, Boxhorn, Smallegange en
Tirion [28], Minder vaak geciteerd worden tenslotte
,,Ter Hooge", voorzijde
130