zelve ten allen tijde doen ophalen als het hem
believen zal, ter bewaarnisse en verzekertheid van
hem, zijn Huis en goederen daar in wezende".
Misschien niet ten overvloede wijst Te Water erop
dat „het een onwraakbaar blijk van de ongemeene
gunste der Graven is, wanneer zij aan de Edelen
verlof gaven om hunne sloten, met Valbruggen te
verzeekeren, gelijk aan loos van Borssele ten aan
zien van Ter Hooge is toegestaan". Verder was het
een bijzonder privilege dat de kapel die Ter Hoo
ge bezat, vanouds dagelijks „moeste bediend wor
den van een Priester, die gehouden was, nu van
Middelburg en dan van Vlissingen aldaer den
godsdienst te komen waarnemen". Naast het recht
om, zonder daarvoor belasting te betalen, bier te
brouwen en naast dat van „de vrije Jacht van
hair en van pluim, nevens het recht van visscherij",
blijkt Ter Hooge tenslotte het privilege te hebben
bezeten wat inhield dat, en hier citeert Te Water
Smallegange [44]: „alle misdaadigen, wat kwaad
zij mogten begaan hebben, behalven tegen den
Persoon van den Vorst, of tegen den staat, zijnde
de misdaad van gekwetste opperhoorigheid, op
het plein buiten het Kasteel met een ringmuur om
trokken, een vrijplaats mogten hebben".
e. De gebeurtenissen in het jaar 1572
De oorlogsactiviteiten rond Middelburg in 1572
tonen de strategische betekenis van het huis Ter
Hooge duidelijk aan. Het bij meerdere auteurs
voorkomende relaas hiervan blijkt te zijn geba
seerd op hetgeen Le Petit in zijn kroniek van 1601
[45] vermeldt. Nadat Vlissingen zich aan de zijde
van de Prins van Oranje had geschaard, sloten de
inwoners van deze stad zich bij die van Westka-
pelle, Zoutelande, Domburg, Oostkapelle en ande
re plaatsen aan. Op 20 april 1572 wilde men de
stad Middelburg innemen. Met behulp van een
kanon vernielde men de Dampoort aan de zijde
van Arnemuiden. Diezelfde dag namen zij, te za-
men met de geuzen onder leiding van kapitein
Treslong, het kasteel Ter Hooge in. „Of zy het
aanstonds weder hebben moeten verlaten, dan of
zy eerst na eenige dagen genoodzaakt geweest
zyn het te moeten ruimen, is niet aangeteekend.
Evenwel is het te denken, dat de krygsbezetting
van Middelburg dit volk van Treslong niet lang in
de nabuurschap van die Stad zal hebben laten
nestelen op dit sterk Kasteel. Waf hier van zy, Jan
van der Hooge moest naar Braband vluchten, ter-
wyl het volk van Treslong zeer woest op 't Slot
handelde" [46]. Als bewijs voor dit laatste laat
Te Water de inhoud van een brief volgen, onder
de papieren van zijn vader aangetroffen.
„Beminde zoon van der Hooge. Ik hebbe UEd.
voor datum geschreven dat in de troubel 't Huis
van ter Hooge is gespolieert, en onder anderen
mede een groot coffer met oude monumenten
rakende het geslacht. Die rouwe menschen, waar
van eenen wel is bekent geweest, hebben alles
vernielt; d'Hr. Ian van der Hooge zijnde gevlucht
tot Vere. N.N. stak ook een groote schone schuire
in brant. Alzulken wilde geuzen doen heeft veel
blasme veroorzaakt. Godt geve verhoede zulks
maar, dat woort en trouwe mach inviolabel gehou
den worden. Vale". O.i. typerend voor Te Waters
karakter is het commentaar dat hij op deze korte
brief levert: „Ik weet niet, of door dien eenen wel
bekenden en N.N. in deezen brief bedoeld worde
Jonker Willem van Treslong. Want schoon zijn
volk Ter Hooge had ingenomen, en hij Zelf zeer
verbitterd was op de Spanjaarden en vooral tegen
Alva, die zijnen broeder in 't Jaar 1568 deedt ont
halzen, is het evenwel naauwlijlcs te denken, ten
minsten niet te hopen, dat een Edelman zulke
woede zou hebben aangestookt, veel min zelf
aangedaan aan 't huijs en goed van iemand zijner
mede-Edelen, die met zijne vlucht naar Vere zijn
Persoon aan 't woeste Krijgsvolk onttrok, en ver
volgens tof meerdere zekerheid zich naar Braband
begeven heeft".
f. De bewoners
Tenslotte geeft Te Water een vrij uitvoerige op
somming van de personen die Ter Hooge in de
loop der tijd bezeten c.q. bewoond hebben. Eén en
ander is als volgt kort samen te vatten: na (waar
schijnlijk) Claas van Borsele van Brigdamme wa
ren dat leden van zijn familie, vervolgens van de
tak Van Borsele van der Vere, Van Borsele van
Zandijk en (Van Borsele) Van der Hcoghe. Door
aankoop kwam het in 1751 (weer) aan de Van
Borsele's, die het vervolgens verkochten aan
Cornells Kien van Citters, degene aan wie deze
beschrijving ook opgedragen is.
Te Waters opstel eindigt niet op het keerpunt tus
sen verleden en heden. Bewust doet hij een stap
voorwaarts, het heden achter zich latend en de
toekomst onder ogen ziend. Géén zinsnede uit
zijn beschrijving lijkt ons daarom actueler dan de
wens die hij Ter Hooge meegeeft. Een wens die in
onze tijd aan actualiteit wint door de beklemmen
de realiteit van de plannen o.a. neergelegd in het
Streekplan Midden-Zeeland [47] en de jongste be
stemmingsplannen van de gemeente Middelburg.
Hoewel de ontwikkelingen dus nog in een ont
werpstadium verkeren, is nü reeds oplettendheid
vereist, want géén tijd bracht plannen zo snel ten
uitvoer als de onze! Wel niemand zal hef ons dan
ook euvel duiden dat wij de nadruk willen leggen op
het eerste deel van Te Waters heilwens: „Het gaa
ter Hooge alzins wel, en de tegenwoordige Heer
van dit Riddermatig slot geniete al dat heil, 't welk
zulk aangenaam buiten-verblijf den sterveling ooit
kan verschaffen I" Genoeg voorbeelden zijn
er van een toekomst die wij Ter Hooge beslist niét
gaarne toewensen. Als het meest afschrikwekken
de specimen geldt misschien wel Huygens' Hof
wyck in Voorburg, over welks verval Ter Braak
zich beklaagt: „De lusthoven onzer geestelijke
voorouders, zelfs als zij grootmogol onder de
ambtenaren zijn geweest, zooals Huygens, zijn
dikwijls grondig weggestopt achter moderne ge
vels of villabuurtjes; men moet zich eerst even
danig toerist voelen, eer men op expeditie gaaf.
Als een schurftige gletscher schuift de civilisatie
half over Hofwyck heen, dat door een paar kunst
vrienden in 1913 nog juist is gered; maar aan het
rumoer, aan den indruk van rommel en afval, zoo
als alleen de zelfkant van een hedendaagsche
133