werd door de rijke boeren en de gegoede burgerij „onredelijk" gevonden! „Deze verbazende stijging (van de prijzen der gewassen") zo schreef de Middelburgsche Courant in 1815, „geeft een voordelige levendigheid aan onze handel en opbeuring en aanmoediging voor onze landbouw; ongelukkig maar, dat onder de veldarbeiders er een verkeerde geest van Naijver en winzucht door dreigt opgewekt te worden". 4) Zij kregen géén loonsverhoging, maar wel waren er enige „verlichte" geesten, die de overheid aan moedigde in te grijpen in het beleid van de Neder landse landbouw. Al in de Franse tijd werden er vergaderingen gehouden omdat de Fransen belang- stelling vcor onze landbouw vertoonden. Na onze onafhankelijkheid kon de „commissie van Land bouw in Zeeland" pas goed beginnen en in 1843 ging zij over in de beroemde „Zeeuwsche Land- bouw-Maatschappij". Wat deze maatschappij niet gedaan heeft op het gebied van het moderniseren van de landbouwmethodes, veefokkerij enz. enz. is niet op te noemen. Zij stimuleerde ook de land aanwinning, de verbetering van de schelpenwegen tot grintwegen, waardoor er meer werk kwam. Zo werden de verbindingen tussen de dorpen en de markten beter. Over de binnenwateren van Schouwen-Duiveland werden trekschuiten gebruikt, de zogenaamde „karnemelkboten", platte boten, die werden voortgeduwd of met een klein zeiltje bevaren werden, omdat de watergangen te smal waren voor de roeiriemen Men ging beseffen na de vreselijke gevolgen van de aardappelziekte in 1846 en 1847 en de daarmee gepaard gaande mislukte aardappeloogsten (de aardappel was hèt volksvoedsel), dat het de stede ling ten goede zou komen als de sociale positie van boeren en arbeiders zou verbeteren. Zij hoop ten, dat door verhoging van de levensstandaard op het land en uitbreiding van de bestaansmoge lijkheden voor kleine boeren en arbeiders de werkloosheid zou verminderen. Om hier verder in te gaan op de vele wetten en wetjes en de sociale voorzieningen van de landarbeiders is niet de be doeling. De wetten kwamen er én de sociale voorzieningen, maar zij werden pas goed van kracht na de tweede wereldoorlog! Terugkomende op het „paereknechtshuusje" en zijn bewoners blijkt het aantal landarbeiderswoningen, waaronder ook de knechtwoning voor 46% vóór 1906 te zijn gebouwd. De boer had jaren van wel vaart gekend en investeerde zijn geld nu ook in woningen. De inwonende knecht verdween meer en meer (per dorp zeer verschillend) maar de ver houding tussen boer en knecht liet nog wel eens te wensen over (de goede niet te na gesproken). In Brouwershaven bijvoorbeeld kwam het nog voor, dat de arbeiders 's zaterdags hun loon door het raam toegeschoven kregen. In Haamstede ging de knecht en de arbeider van de weg af als de boer langs kwam. Renesse werd beheerst door de boe- renaristocratie, die „mijnheer" werd genoemd. Voor hen, evenals voor de burgemeester, de predi kant en de dokter werd „het petje gelicht", leder dorp had zo zijn eigen karakter. In Zonnemaire waren er grote bedrijven van 50 tot 100 ha. Daar Huisje voor twee paardenknechten, Zonnemaire Eenkamerwoning, eind 19de eeuw, Dreischor f I feH ziet men nog knechtenhuizen voor twee families, dus het aantal paarden zal wel groot geweest zijn. Over het algemeen bestond er een grote afstand tussen boer en knecht. Maar de paardenknechten huizen werden beter, de éénkamerwoningen werden niet meer gebouwd. De oudste van dit type staan nog in Dreischor, waarvan hier een foto. In deze „republiek" zoals het dorp 157

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1970 | | pagina 13