Poes met schemerlamp
„Viskot", schuin tegenover de kerk, is al deerlijk
verknoeid. Waar zijn de sierschilden gebleven met
het Hoort Ziet Zwyght? Of zijn Borselaars
moe van het horen en zien en beu van het zwijgen?
In pand nummer 1, oudtijds herberg met koetshuis,
zijn nu gastarbeiders gehuisvest, vriendelijke Joe-
goslaven. Aan de bouw van de kerncentrale werken
zij. Een enkele spreekt wat Nederlands. „Niet koud
Nederland, Nederland nat, veel nat".
Ik wijs op de zon die vandaag zijn best doet, de
Joegoslaaf lacht. „Niet nat nu, moi wer".
De Nederlandse woordenschat van een van zijn
kameraden bestaat uit „Ajax" en „Feyenoord".
Het noodlot heeft gewild dat juist deze bij een
partijtje voetbal een enkel brak. Hij hompelt met
zijn gipspoot het huis in, keert terug met een vouw-
boekje van een dozijn goedkope kleurenprentjes,
foto's van Zadar en Sjibenik. Hij zet de wijsvinger
op zijn hart en daarna op de plaatsnaam onder
een ansicht.
„Ah", zeg ik, zet vervolgens een wijsvinger op mijn
borst en vertrouw hem toe: „Vlissingen". „Ah", zegt
hij begrijpend.
Een uitgewoond huis, dat pand van 1639, met enig
armzalig meubilair. Vroeger hielden ze er bruilof
ten en partijen - zie de prentbriefkaart.
Zowat een kilometer buiten Borsele is er dan toch
een café, een café zonder naam, vroeger Spoor-
zicht. „Dat was toen het bietenlijntje ook nog pas
sagiers vervoerde", zegt de drieëntachtigjarige
herbergier C. Schikker.
Een leven vol afwisseling heeft de heer Schikker
achter de rug. „Een werkzaam leven, dat gelukkig
wel".
Hij is geboortig van Colijnsplaat, maar al vroeg
naar Zuid-Beveland gekomen. Begonnen als land
arbeider, gliek iederéén in die daege".
Het was dorsen met de vlegel, in 't aangenomene
tegen zoveel per zak van zeventig kilo. Hoeveel
dat „zoveel" was weet Schikker zich niet te herin
neren, maar 't was altijd een schijntje. Tenslotte
heeft hij een paard en een kar gekocht en is bode
165