zijn huis Mennonietenvergaderingen geleid en aan
hen verboden boeken voorgelezen. Deze boeken
werden op marktdag voor 't Gravensteen in zijn
teg e nwo o r d igh ei d ver bra n d
Al deze vonnissen bewijzen de aanwezigheid van
Mennonieten op Schouwen. Toen de Zierikzeese ge
meente geen partij koos tussen de Vlaamse en
Friese Doopsgezinden, werden ze door beide rich
tingen voor „stilstaanders" uitgekreten. De Zierik
zeese Mennonieten gaven in 1570 een geschrift uit,
waarin tot verdraagzaamheid in beide richtingen
werd aangemaand. De titel van dat stuk luidt:
„Christelijcke Proeve tot onderwyslnghe haers selfs,
anders beclaeghbrief onses jammers door de vrien
den te Zierikzee" (tweede druk 1610; derde druk
1626).
Na de reformatie waren in deze streken de vervol
gingen der Mennonieten natuurlijk uitgesloten, hoe
wel de Herv. gemeente in de zeventiende eeuw nog
menig keer probeerde de „Dopersen" te „bekeren".
Op het einde der zestiende eeuw genoten zij in
Zierikzee het voorrecht van de schuttersdiensten te
worden vrijgesteld; een privilege dat zij tot in het
begin van de negentiende eeuw bezeten hebben.
Galenus Abrahamsz. de Haan, geboren 8 novem
ber 1622 te Zierikzee, was een der beroemdste
Doopsgezinden in het Nederland van de tweede
helft der zeventiende eeuw. Hij studeerde te Leiden,
werd in 1645 doctor in de medicijnen te Amsterdam
en in 1648 Doopsgezind leraar aldaar. Hij verbleef
er tot zijn overlijden op 19 april 1706.
In 1654 werden tien Mennonieten-gemeenten in
Zeeland vermeld, met als voornaamste die van
Middelburg en Zierikzee. Hun aantal werd dan
ook door de Hervormde predikanten gevreesd.
Ds. Messemaker van Noordgouwe had in 1631 in
de classicale vergadering geklaagd over de „We
derdopers", die zondags hun lijnwaad aldaar
bleekten. Vermoedelijk door regenten opmerkzaam
gemaakt, schreven gecommitteerde raden en de
staten van Zeeland aan de regering van Zierikzee
over de wenselijkheid om een „bequam in de H.
Schrift welervaren persoon aan te stellen om per
sonen uyt Vlaenderen overkomende van de Mennis-
ten niet verleyd werden". Toen de regering deze
zaak door een commissie liet onderzoeken om een
geschikt persoon te Zierikzee aan te wijzen, gaven
de predikanten te kennen, dat dit aan hen behoor
de. De zaak werd door de staten van Zeeland
behandeld. Uit de notulen van de Zierikzeese kerke-
raad dd. 12 april 1657 blijkt, dat burgemeester
mr. Rochus Mogge meedeelt, dat de staten hadden
besloten „een bekwaam persoon te Zierikzee aan te
stellen om de overkomende Mennisten zoveel mo
gelijk van hun dwaling af te brengen en tot de
ware leere Christi te voeren". De geschikte man
bleek te zijn Cornelis Danckersz., schoolmeester te
Noordwelle. 21 juni 1657 werd hij door ds. Adriaan
Bruynvis gehoord in de verschilpunten tussen
„Mennisten en ware leer", en vervolgens door de
kerkeraad aangesteld. De classis gaf op 25 juli
d.a.v. haar goedkeuring. Toen Danckersz. in 1666
een benoeming tot voorzanger en schoolmeester te
Liefkenshoek kreeg, verliet hij deze werkkring; van
een latere is niets meer gebleken.
In die tijd was de Doopsgezinde gemeente te Zie
rikzee niet klein: in 1664 honderdzevenendertig
lidmaten, t.w. vijfenvijftig mannen en tweeëntachtig
vrouwen. Na dat jaar ging de gemeente gestadig
achteruit. Volgens een blauwe arduinsteen, inge
metseld in de Doopsgezinde kerk, werd deze eerst
in 1680 gebouwd.
In 1669 waren er honderddertien en in 1798 nog
drieënveertig lidmaten. De Zierikzeese broeders
collecteerden in 1727 voor het Fonds voor buiten
landse noden 150 pond vlaams, in 1733 142 pond
vlaams 7 schellingen en in 1736 120 pond vlaams
14 schellingen. In 1734 verkregen zij van de raad
toestemming om te mogen ondertrouwen en trou
wen in de kerk benevens vrijstelling van wijnaccijns
voor het avondmaal en van stedelijke turfbelasting.
In 1722 kwam als predikant over Johannis Thomas-
se uit Dokkum. Deze overleed 10 februari 1727 en
werd opgevolgd door Willem van Gulik van Haar
lem (overl. 4 december 1761). In die tijd hebben de
Luthersen van 14 september 1755 tot 18 januari 1756
de Doopsgezinde kerk zondagsmiddags mogen ge
bruiken omdat hun eigen kerk werd verbouwd.
Na een vacature van drie jaar werd Samuel Ta'<
op 9 januari 1765 predikant van de Zierikzeese
Doopsgezinde gemeente en bleef dit tot zijn over
lijden in november 1808. Hij was de laatste voor
ganger en hoewel elders overleden, werd zijn stof
felijk overschot naar Zierikzee gebracht. Na in de
vroege morgen van 9 november 1808 uit het schip
te zijn gedragen, werd hij in het hoge koor van
de St. Lievens Monsterkerk begraven.
Het getal der leden was toen zo klein, dat geen
nieuwe predikant meer werd beroepen. Een over
levering schetst ons de toestand der gemeente in
de eerste jaren der negentiende eeuw:
Op een zeer warme zomerdag gingen vreemdelin
gen des zondags verschillende kerkgebouwen bin
nen. Zo ook de Doopsgezinde kerk. Toen ze bin
nenkwamen vonden ze de weinige leden in slaap
en ook de bejaarde dominee Samuel Tak was op
de kansel ingedut. Een der bezoekers, die een
schetsboek bij zich had en een goed tekenaar was,
vervaardigde een schets van genoemd tafereel. Het
werd later in druk uitgegeven met als ondertitel:
„Een slapende gemeente".
Na het overlijden van ds. Tak kwamen de weinige
Doopsgezinden nog wel enkele malen samen, maar
tenslotte bleef het kerkgebouw ongebruikt staan.
Dit gebouw in de Wevershoek heeft vele jaren
dienst gedaan als zgn. armenschool, nl. van 1821
af tot de jaren dertig van onze eeuw. Het werd
naderhand afgebroken; in de plaats kwam er een
rij woningen.
Geraadpleegde bronnen:
De voormalige Doopsgezinde gemeente te Zierikzee, in: Zie-
rikzeesch Nieuws- en Advertentieblad dd. 21 maart 1914.
J. Th. de Smidt en M. P. de Bruin, Beeldend Recht (Tekeningen
bij strafvonnissen uit Zierikzee, in: Zeeuwse Studiën (1965),
p. 631 vv.
P. J. Andreae, Geschiedenis der Evang. Lutherse Gemeente te
Zierikzee, 1845.
Zelandia 111ustratadl. I, p. 433.
Tegenwoordige staat van Zeeland, deel I, pag. 353.
K. R. Pekelharing: Bijdragen Geschiedenis der Hervorming in
Zeeland 1524-1572, Middelburg 1866.
146