Regionalisme
van economie tot ecologie
Drs. M. C. Verburg
Het Zeeuws Tijdschrift is een exponent van het
regionalisme. Men zal dit in onze dagen een typisch
containerbegrip noemen. Er is heel veel, dus niets
mee gezegd. Een poging tot inhoudsbepaling voor
verleden, heden en toekomst acht ik in dit jubi
leumnummer wel op zijn plaats. Die zal dan wel
langs introspectieve weg verlopen. Voor ouderen
ligt hierin wellicht een schok der herkenning.
Anderszins dienen we ons rekenschap te geven van
dingen die ook in de toekomst verschuiven.
In het Gemenebest van januari 1948 stelt Linthorst
Homan dat het bij het regionalisme in laatste
instantie gaat om het besef van de levensstijl van
een leefgemeenschap die aan een bepaalde streek
gebonden is. Dit is een sociologische definitie,
zoals er ook een bestaat voor „cultuur": levens
stijl van een samenleving. Een meer inhoudelijk
benadering waardeert de historische, culturele en
sociaal-economische categorieën, en vooral de aan-
of afwezigheid van een zeker evenwicht tussen
deze.
Van een historisch element in het Zeeuwse regiona
lisme mag er dan sprake geweest zijn, het is door
de generaliteitspositie van Zeeuwsch-Vlaanderen
van meet af aan kreupel geweest. Het heeft zeer
lange tijd trouwens een elitair karakter gedragen.
Het volkse Oranjeverzet had door zijn universeel
en lokaal karakter nauwelijks een regionaal gehalte.
In de negentiende eeuw vond tussen het orangisme
en het regentendom bovendien een sterke assimi
latie plaats. Er veranderde dus weinig. De meeste
streekcentra hadden een eigengeërfde elite, met
weinig onderlinge communicatie. Zeeuwsch-Vlaan
deren bleef tot voor kort een afwerende houding
aannemen tegenover die „van herwaarts over".
Intern mag er van een geringe homogeniteit sprake
zijn geweest, een gevoel van achterstelling was
alomtegenwoordig. In de grensstreken was dit
gemengd met een onverschilligheid tegenover
„Middelburg", wat weer gepaard ging met een
sterke betrokkenheid van de gemiddelde bewoner
met het maatschappelijk leven in de Vlaanderens.
Voor één groep mogen wij een uitzondering maken.
De Zeeuwse Landbouw Maatschappij vertegenwoor
digde met haar boerenprovincialisme een Zeeuws
samenlevingsverband, met ook weer elitaire trekken,
maar toch ook met een zeker engagement van
de gemiddelde boer. De barre sociale ellende van
het agrarisch proletariaat in het laatste kwart van
de negentiende eeuw bood geen voedingsbodem
voor het regionalisme. Zodra, omstreeks 1896, de
malaise plaats maakte voor een opbloei, trokken
de verkommerden weg, naar de Zeeuwse steden,
naar Rotterdam of naar Amerika.
Het is even merkwaardig te moeten constateren dat
de zaken waarin Zeeland werkelijk ten achter
werd gesteld nauwelijks het aanzijn aan een
regionale beweging hebben gegeven. De Zeeuwse
midden-Zeeuwse dan nog spoorlijn is door
Holland vijfentwintig jaar naar de toekomst ver
schoven. De exclusieve verontwaardiging is kort
stondig geweest. Het Scheldestatuut, dat de Wes-
terschelde aan elke provinciale zeggenschap ont
trok, heeft nog minder inspiratie gebracht. Alleen
de Belgische annexatiebeweging in 1918 bracht
volk op de been. Het was een buitenlandse „vij
and", Zeeuwsch-Vlaanderen bleef Zeeuws en er
werd een volkslied geboren.
De vorige Commissaris der Koningin, Jhr. Mr.
A. F. C. de Casembroot, was een man van scherpe
instincten, met tegelijkertijd een vaag maar
effectief historisch besef. Hij heeft zijn leven
grotendeels gewijd aan het zoeken naar interne
bindingen, niet van mystieke maar van practische
aard. Hij genoot, als man boven de Zeeuwse
partijen staand, een groot ontzag. Zijn talloze
toespraken, bezoeken aan Zeeuwse congressen,
zijn contacten met gemeenteraden, zijn grote plaat
selijke kennis en nog veel meer, getuigen van zijn
instelling. Ofschoon hij niet altijd evenveel waar
dering had voor de „wetenschappelijke" onderbouw,
mag gezegd worden dat verschillende diensten en
instituten in dezelfde richting ageerden. Natuurlijk
waren er ook gedeputeerden die zich op dezelfde
188